[p. 574]

‘Natuur’ en ‘konst’

31 Mei 1935. Reeds de dichter Breero, wiens jubileum men onlangs heeft gevierd, schreef (merkwaardige bekentenis van een Renaissance-mens!): ‘Het schoone van natuur passeert doch alle konst.’ Ik dacht aan die regel, toen ik in de Princesse-Cinema de bloemlezing uit oorlogsjournalen van 1914-1918 zag. Weliswaar is het hier niet de schoonheid, maar de afzichtelijkheid en verdwaasdheid van de ‘natuur’, die hier de ‘konst’ van de Grote Parade-makers in de schaduw stelt. Niet, dat de originele documenten meer vreselijks laten zien; zij zijn waarschijnlijk met het oog op de zenuwen van het publiek nog behoorlijk geschift; maar de authenticiteit is niet in de eerste plaats afhankelijk van vreselijke effecten. De opname van een tot zinken gebracht schip, dat als een geharpoeneerde walvis zich nog eens om en om wentelt, terwijl de stervelingen er als vlooien afspringen, waarschijnlijk om meegezogen te worden en genadeloos te verzuipen, onderscheidt zich van een kunstopname juist door een zekere nuchterheid en bijna absurde natuurgetrouwheid. Hetzelfde met een parade, ik meen voor Koning George van Engeland, waarbij een hond tussen de poten der paarden loopt; men zou een groot filmkunstenaar moeten zijn om aan die hond te denken, om juist dit symbool van de werkelijkheid (werkelijker dan veel geënsceneerde granaatontploffingen) naar voren te brengen. Het document geeft hier achteloos en argeloos de satyre van het schijnbaar zo gesloten en heroïsch paraderen.

Een episode van een stormaanval aan het Westelijk front laat (uit een vliegtuig of van een heuvel) de soldaten als een soort mieren zien, die blind in de richting van het verderf lopen. Wat de opname in dit geval weer de bijzondere authenticiteit geeft, is een detail: men ziet de ambulance-mannen met brancards achter de linie aandraven om prompt op te vegen wat er van het regiment overblijft. Deze huishoudelijke promptheid in het ‘moorddadige genre’ accentueert het volmaakt waanzinnige van deze loopgravenoorlog sterker dan welk regie-effect ook. Immers: welke huisvrouw is zo dwaas om te half twaalf de kamer vol zand te gooien, teneinde haar

[p. 575]

één minuut over half twaalf weer te kunnen schoonmaken? Zelfs de Hollandse huisvrouw, die toch werkelijk geen principiële tegenzin heeft in het schoonmaken en er zelfs een onmiskenbaar genot uit puurt, kan men van zulk een absurditeit niet verdenken.

De ‘natuur’ van de documentaire opname doet nog eens de vraag stellen, waarom de absurditeit in het groot en van leuzen voorzien dan wel vier jaar lang over Europa heeft kunnen heersen. Wie deze belangrijke filmreportage heeft gezien, zal zich niets zo sterk herinneren als juist de kleine details en de onopzettelijke effecten; en daaruit blijkt nog eens ten duidelijkste, dat de tragiek in het groot het zekerst tot ons doordringt via de dingen, die van de humor van het kleine niet ver staan. Misschien, dat de mensen vredelievender zouden zijn als zij humoristischer waren en meer zouden letten op het kleine dan op het grote, meer op de ‘natuur’ dan op de ‘konst’....