[p. 604]

Albumblad voor S. Marco

Venetië, September 1935.... Vandaag heb ik het er op gezet de duiven van S. Marco de rug toe te draaien. En dus trek ik mij onder het met mozaïeken bedekte atrio van de dom terug en ga op een der banken zitten tegenover de ingang, zoals het een toerist betaamt, die mozaïeken wil bewonderen. Maar het leven heeft voor mij altijd overmacht over de kunst, en ik word afgeleid. Er geschiedt namelijk een ritueel aan die ingang, waarvan de volle betekenis pas na een kwartier studie tot mij doordringt. Twee cerberussen bewaken deze drempel, twee bleke, automatische portiers, waarvan de ene mij herinnert aan een mannetje van een parkeergelegenheid te 's-Gravenhage en de andere uitsluitend geschapen schijnt voor het ambt, dat hij uitoefent, zo voortreffelijk en zelfs virtuoos is zijn techniek. Zij keuren de kleding, deze censoren; zij beoordelen de ‘welvoeglijkheid’ van de mens, en vooral van de vrouw, volgens criteria van zuiver formele aard. Het is een boeiend schouwspel hen aan het werk te zien, mechanisch, met snelle, doelmatige gebaren, zonder moreel pathos, toch niet bepaald verveeld. Hun verzekerdheid is volmaakt, hun denken openbaart zich slechts als een samenstel van reflexen. Deze twee onderhandelen zelfs niet met de verschrikte dames, van protestantse origine of geheel godsdienstloos; zij duiden alleen iets aan, vatten een naakte bovenarm samen in een klein gebaar vol bleke zakelijkheid; de autoriteit, die zij vertegenwoordigen, geven zij niet te kennen door vertoon van zedelijk gezag, maar uitsluitend door de vingerwijzing van de practische mens. Zij achten, ontdek ik al spoedig, een blote benedenarm geen beletsel voor een bezoek aan S. Marco; maar hun verzet begint onmiddellijk daarboven en is dan ook absoluut; marchanderen over een elleboog komt niet in hen op, want de elleboog komt in hun brevier voor als de door de wet gestelde grens. Wel laten zij pogingen toe om een mouw te rekken over de elleboog heen; voor hen is immers de toelaatbare vrouw niet een fictie van morele aard, maar een kledingformule; wanneer dus aan de eis van het gestelde voldaan en de elleboog is bedekt, heeft de vrouw voor hen het karakter gekregen

[p. 605]

van een geordend verschijnsel. Hun moraal heeft rekbaarheid als bemiddelend hulpmiddel, maar de grens van het geoorloofde blijft er niet minder bindend om. In tegenstelling tot de censoren, die ik voor de dom van Pisa aantrof, protesteren deze niet tegen de onbedekte hoofdharen der vrouw; en ik vraag mij af, waarop dit verschil in formule tussen Pisa en Venetië berust. De Pisanen eisten minstens een zakdoek bij gebrek aan hoed, benevens, als ik mij wel bezin, tot de pols gesloten mouwen, terwijl de Venetiaan zijn normen ‘hoger’ stelt. Is het de nabijheid van het Noorden, die hier van invloed is? Zijn het de horden der toeristen-barbaren, die Venetië de ontblote benedenarm en het toelaatbare hoofdhaar hebben opgedrongen?

Hoe het ook zij, ik bewonder. Het is de bewondering voor het katholicisme als hygiëne, als tuchtmiddel, als levensformule. Het is de bewondering voor de zakelijkheid en de mechanisering van de geest, die het de gemiddelde mens mogelijk maakt zonder problematiek te leven; en dan geeft men in andere landen nog hoog op over de nieuwe zakelijkheid en de nieuwe mechaniseringstendens! Het katholicisme heeft in het Zuiden volbracht, wat in het Noorden ‘aan de lopende band’ slechts stumperig wordt overgedaan en doorgevoerd tot vernedering: het katholicisme heeft het mechanisme van de moraal mogelijk gemaakt en de sterveling verlost van zijn roofdierlijk geweten, door hem de autoriteit te geven op de juiste plaats en het juiste ogenblik... aan de ingang van de dom. De dom van S. Marco stond Venetië eens toe de uitgeslapenste dogen te hebben....

Het katholicisme heeft geen groter verdienste dan deze: dat het zich afwendt van het volstrekte en rekening houdt met de wil tot slaap; het geeft de gemiddelde mens de geest in de gestalte van de portier, van de middelaar, van het voorschrift. Alleen dan zal de gemiddelde mens het stofgoud der mozaïeken zien, wanneer hij welvoeglijk gekleed is: dat is een grote, van betekenis zwangere symboliek, waar het protestantisme geen tegengif voor heeft. Want wat zou het Noorden willen? Portiers met ‘waarheidsliefde’, met ‘morele verantwoordelijkheid’, met het ‘Du sollst’ als maatstaf in plaats van de elleboog!

[p. 606]

Ik bewonder. Ik bewonder de leugen, de hypocrisie; ik bewonder de godsdienst in de gedaante van het gemechaniseerde zedemeesterschap zonder moreel pathos. Ik bewonder de Kitsch en het ridicule, omdat zij op hun plaats zijn... aan de ingang van de dom. En met de duiven van S. Marco kan ik mij daarna veroorloven weg te vliegen en mij te nestelen in de pruik van een of andere heilige, respectloos, onwelvoeglijk....