Maat en waarde

18 Aug. 1937. Voor mij ligt het pas verschenen eerste nummer van het nieuwe tijdschrift Mass und Wert, ‘Zweimonatschrift für freie deutsche Kultur’, dat onder leiding van Thomas Mann en Konrad Falke voortaan bij Verlag Oprecht te Zürich zal uitkomen. Het opent met een redactioneel voorwoord, waarin men gemakkelijk genoeg de hand herkent van de man, die gedurende de oorlog de Betrachtungen eines Unpolitischen schreef om zijn Duitserschap te rechtvaardigen. Men moet dat boek herlezen om volkomen te beseffen, hoe de posities veranderd zijn... en hoe desondanks Thomas Mann dezelfde is gebleven, al dwingt het leven hem zich tegen andere vijanden te richten en andere vrienden te zoeken; want nog is Mann ‘unpolitisch’ in de beste zin van het woord, nog beschouwt hij het als zijn roeping om de ‘cultuur’ te verdedigen tegen de ‘civilisatie’, haar caricatuur. Alleen is de civilisatie thans anders vermomd dan twintig jaar geleden; hij, die

[p. 638]

de vrije Duitse cultuur wil verdedigen om haarszelfswil, wordt genoodzaakt dat in den vreemde te doen, omdat ‘das Unpolitische’ geen plaats meer kan vinden onder een dictatuur. Het behoort daar tot de symptonen van ‘ontaarding’ onpolitiek te zijn, d.w.z. boven-politiek. Daarom is het verschijnen van dit tijdschrift een gebeurtenis van grote betekenis. Althans: het kan de aankondiging zijn van iets, dat grote betekenis zal hebben. Dat iemand als Thomas Mann, die zo weinig geschikt is om luidruchtig de leider te spelen, op dit ogenblik die rol op zich neemt, op het gevaar af, dat men hem met zijn tegendeel gaat verwisselen, is minstens symptomatisch.

Nu ongeveer twee weken geleden ontmoette ik voor de eerste maal deze ‘leider’ tegen wil en dank. Het was niet uit nieuwsgierigheid, dat ik hem opzocht in zijn tegenwoordige woonplaats Küsnacht aan het Züricher meer; het is evenmin om aan een banale neiging tot het voorstellen van interessante wezens te gehoorzamen dat ik hier een enkele indruk weergeef van dat bezoek. Thomas Mann was voor mij reeds meer dan tien jaar geleden de schrijver van Der Zauberberg, een roman, waarin hij zichzelf vermomde als de toeschouwer en luisteraar, die bescheiden zijn amendementen indient, waar het gerucht van de dialoog der beginselen weerklinkt: Hans Castorp. Hij bleef dat voor mij steeds in de eerste plaats, en de bijkans goetheaanse positie, die hij in Duitsland innam, deed mij het profiel van Hans Castorp niet vergeten. Deze Duitse burger, wie de cultuur een noodlot wordt en die zich juist daarom verzet tegen alles wat civilisatie heet, heeft een grote bewondering voor Goethe, zoals hij, om andere redenen, zijn bewondering voor Richard Wagner nooit verborg; maar hij sprak die gevoelens uit zonder de valse praal, die men zo dikwijls in verband met Goethe en Wagner ziet mobiliseren. ‘Einen kerndeutschen Unpatrioten’ noemde Mann Goethe eens, en onder deze voortreffelijke karakteristiek zou men thans ook hemzelf kunnen vangen; om deze ‘kerndeutschen Unpatrioten’ te verifiëren ging ik naar Küsnacht. Niemand, geloof ik, is vrij van een zekere nieuwsgierigheid naar de eerste en oppervlakkige indruk, die hij meeneemt van een eerste en oppervlakkig bezoek aan een schrijver, die hij uit zijn boeken

[p. 639]

reeds lang en vrij goed meent te kennen. Want men weet het vooruit: de Olympiër is ‘durchaus kein Olympiër’, zoals Nietzsche ergens over Goethe heeft geschreven. Men heeft ten onrechte de grote objectieve geesten, waartoe zowel Goethe als Thomas Mann behoort, als Olympische verschijningen geïnterpreteerd; zij zijn het evenmin als de subjectieve geesten (voorbeeld Heine), want het Olympische is altijd een soort ‘perspectivisch’ gezichtsbedrog, dat ontstaat door de illusie van onfeilbaarheid en rust, gevolg van het magisterschap. Veeleer is de objectiviteit van Goethe (die in zijn jeugd trouwens allerminst zo objectief was) een snijpunt van geniale individualiteit en maatschappelijke ‘gewordenheid’; de ‘grote man’ ontstond, toen hij de autoriteit te dragen kreeg. Hij werd verantwoordelijk voor zijn rol, en daaruit vloeien zekere consequenties voort. Het was trouwens dezelfde Heine, die het genie Goethe van de rol Goethe voortreffelijk wist te onderscheiden, zonder daarom in de pedante overtuiging te vervallen, dat men ze daarom kan scheiden.

Het is waar, dat een eerste indruk oppervlakkig is; wie er te veel conclusies uit trekt, is een dwaas. Maar even waar is het, dat de eerste indruk een indruk is (letterlijk: zoals die van een stempel in was)... of niets dan een teleurstelling, die zich kenbaar maakt door de wens om zo spoedig mogelijk weg te komen van een slagveld, waar niets meer te vechten is. De eerste indruk, die ik van Thomas Mann kreeg, kan ik achteraf aldus formuleren: dit is de man van zijn boeken. Meer kan ik daarover nauwelijks zeggen zonder die indruk te vervalsen. Met andere woorden: deze persoonlijkheid, die door niets het effect van de ‘leider’ wil maken, die veeleer optreedt met een welwillende en soepele hoffelijkheid, is niet de mindere van zijn autoriteit, noch de toneelspeler van zijn roem. Hij is een oudere Hans Castorp, hij is de grote burger, die de cultuur van het humanistische Duitse stadspatriciaat als een critische zoon vertegenwoordigt en daarmede een tendentie, die tegenwoordig, zonderling genoeg, in sommige streken ‘anti-Duits’ schijnt te heten.

Zelden heb ik iemand ontmoet, die - op het eerste gezicht - zo duidelijk twee gezichten heeft als Thomas Mann. Het zijn

[p. 640]

de twee gezichten, die men ook in zijn werken kan terugvinden; misschien kan men ze onderscheiden als de burger, die burger is en blijft, door geboorte, door afstamming, door milieu, naast de burger, die over zichzelf gericht houdt, omdat hij van zijn eigen grenzen weet. Deze twee gezichten wisselen elkaar af, terwijl Mann spreekt; misschien spreekt hij alleen zo tegen een vrijwel onbekende, naar analogie wederom van Goethe, die in zijn dagboek over het bezoek van Heine slechts noteerde: ‘Heine, de Göttingen’, maar dat doet niets af aan de waarde van die eerste indruk, waardoor een element van ‘innerlijke dialoog’ in Mann's werken wordt bevestigd. Het harmonische en zelfs conventioneel-wellevende (‘Mass’) voert in een gesprek als dit de boventoon, maar het wordt telkens onderbroken door een zo volstrekt persoonlijke oogopslag en stemintonatie (‘Wert’), dat men in de titel van het tijdschrift, waarvan Mann de leiding heeft, ook gaarne de bevestiging van een zeer persoonlijke wens zou willen ontdekken.

Deze verbinding van ‘Mass’ en ‘Wert’ is goetheaans, en dat Goethe in het voorwoord tot het eerste nummer tegenover het ‘Recht ist was dem Volke nützt’ naar voren wordt gebracht met de uitspraak: ‘Ich ziehe die schädliche Wahrheit dem nützlichen Irrtum vor’ is geenszins toevallig. Alleen op ‘ein souveränes Mass’ kan de Duitse cultuur gebaseerd zijn, zegt Mann; maar een souvereine maatstaf, een conserverende factor dus, kan niet bestaan zonder een voortdurende bewustheid van de revolutionnaire herschepping van het traditionele. Hij formuleert de tendentie van zijn tijdschrift dus als een poging tot ‘conservatieve revolutie’. ‘Sie ist konservativ insofern sie etwas bewahren will, was bisher die Würde des Menschen ausgemacht hat: die Idee eines überpersönlichen, überparteilichen, übervölkischen Masses und Wertes; insofern sie die Geister, die Herzen, die Willen auf das Ziel einer solchen überparteilichen, humanen Masses richten will. Sie ist aber revolutionär, da sie dieses Mass selbst aus keinerlei Vergangenheit ungeprüft übernehmen will, sondern es an den heutigen Bedingungen und Erfahrungen mit grösster Wahrhaftigkeit zu erproben, aus der gegenwärtigen Situation neu zu gewinnen unternimmt.’

[p. 641]

Deze gedachte van een ‘conservatieve revolutie’ is, zoals alle gedachten, die stimulerend werken, paradoxaal. Zodra men de inhoud van zulk een conservatisme en zulk een revolutie nauwkeurig zou willen formuleren, zou men zich op hetzij een humanistisch, hetzij een dynamisch ‘programma’ moeten vastleggen; men zou tussen ‘conservatief’ en ‘revolutionnair’ moeten kiezen. Het is echter overbodig naar zulk een geformuleerd programma te zoeken; zowel het conservatisme als de revolutie zullen uit de jaargangen van het tijdschrift door de bijdragen moeten blijken. Een ‘leiderschap’ als dat van de onvrijwillige leider Thomas Mann kan in omstandigheden als die, waaronder wij leven, een voordeel zijn van niet te overschatten betekenis, omdat dit ‘leiderschap’ evenmin iets programmatisch heeft, maar slechts voortkomt uit de morele waarde, die Mann sedert zijn Briefwechsel in Europa vertegenwoordigt.

Die morele waarde heeft inderdaad iets van de goetheaanse autoriteit, en zij sluit critiek op Mann als schrijver en theoreticus volstrekt niet uit; want als Mass und Wert critiekloos werd zou de valse Goethe-verering van de ‘Olympiër’ op komst zijn. Men kan trouwens slechts wensen, dat Mass und Wert in ieder opzicht de critiek aan het woord zal laten en b.v. een einde zal maken aan de dikwijls weerzinwekkende wederzijdse opkammerijen, die onder geëmigreerde Duitse auteurs gewoonte zijn geworden; de leuze ‘Mass und Wert’ kan men in de practijk niet beter beproeven dan door op dit gebied een energieke zuiveringsactie te ondernemen.

Een der opstellen in deze eerste aflevering (van H. Steinhausen), handelt over ‘Die Zukunft der Freiheit’. Zij zal stellig ook een van de thema's zijn van dit tijdschrift in het algemeen, deze idee der vrijheid, deze ‘conservatief-revolutionnaire’ idee, waarvan Steinhausen zeer opmerkelijke en juiste dingen zegt. Met geen idee is meer koe- en windhandel gedreven dan juist met de vrijheid, die zelfs door de dictatoren bij feestelijke gelegenheden wordt aangeroepen. Voor een tijdschrift is zij allereerst een practische idee, waarvan de consequenties wederom terugvallen op de ‘leider’ en diens interpretatie van ‘vrije Duitse cultuur’.

[p. 642]

Op de redacteur van Mass und Wert rust dus een zware verantwoordelijkheid. Het is, zoals in het voorwoord gezegd wordt: ‘Wir haben unsere Bundesgenossen und Gesinnungsverwandten in allen Ländern und Erdteilen. Wenn wir unser Unternehmen von einer deutschen Plattform aus anheben, so geschieht es, um dem deutschen Geist, dessen heute in seiner Heimat von unberufenen Wortführern verleugnete Tradition eine unveräusserlich europäische und humane ist, eine Stätte zu schaffen, wo er frei und rückhaltlos dieser seiner wahrhaften Tradition nachleben und in Gemeinschaft mit den Brüdern anderer Nationen zum Wort und zum Werk gelangen mag.’ Een dergelijk programma is een strijdbaar programma, maar het stelt de hoogste eisen. De vereenzaming van Goethe, Nietzsche en George worden in het voorwoord niet ten onrechte aangehaald als voorbeelden van ‘die tragische Fremdheit zwischen deutschem Staat und deutscher Kultur’; dit als argument tegen de z.g. totaliteit van het nationaal-socialisme. Het kan de taak van Mass und Wert zijn de werkelijke totaliteit, waarvan eveneens in het voorwoord gesproken wordt, te helpen voorbereiden; dat zou de Europese betekenis van het tijdschrift kunnen worden, van een orgaan, dat in de persoonlijkheid Thomas Mann een waarborg geeft voor het gehalte van zijn bedoelingen. Met spanning zullen degenen, die de verhouding tussen Duitse en Europese geest evenmin hopeloos bedorven achten als Mann, de lotgevallen van Mass und Wert volgen.