‘Gij zijt allen schuldig’

Februari 1940. In een lokaliteit, waar ik door omstandigheden dikwijls vertoef, hing tot voor kort een affiche van de vereniging ‘Kerk en Vrede’, zijnde een knappe litho van Aart van Dobbenburgh en voorstellende twee omhoog geheven handen voor een kruis met rozen; het opschrift bij deze plaat luidde: Gij zijt allen schuldig. Aangezien het affiche juist tegenover de deur hing, waardoor ik geregeld binnenkwam, kreeg ik telkens weer die beschuldiging in het gezicht geslingerd, zodat ik alle gelegenheid had er volkomen van doordrongen te worden, dat wij allen, zonder uitzondering, Hitler, Chamberlain, Casimir, Multatuli, mevrouw Douwes Dekker-Post van Leggeloo, Jansen, Sickesz, Sienkiewicz, Asselbergs, Van Eyck, Haile Selassie, Ciano, Aart van Dobbenburgh en Ter Braak, schuldig staan aan de wereldramp, waardoor Europa thans wordt geteisterd. De vraag restte mij alleen: moet ik die beschuldiging geloven? En mijn geweten antwoordde: ja... maar denk er toch nog eens goed over na! En dit laatste doende, kwam ik tot de conclusie, dat, als wij dus allen, van de Finnen tot de Russen en van Goering tot Van der Lubbe, schuldig zijn aan deze oorlog, ook iedereen het recht heeft om neutraal te zijn, d.w.z. verpletterd door de last van een zo zware en alomtegenwoordige schuld, de omhooggeheven handen weer in de schoot kan leggen en zich in één grote gemeenschap verenigd voelen met het gehele mensdom, zonder onderscheid van natie of partij; en dat iedereen, zolang hij niet gedwongen wordt een geweer te hanteren (hij kan dan dienstweigeren), in de algemene schuld een motief kan vinden om de opportunist te verachten, die het wenselijk acht, hoe dan ook, solidair te zijn met de partij van op zijn minst het kleinste euvel.

[p. 671]

Was dit de bedoeling van het affiche? Vermoedelijk denken zij, die met zulke leuzen werken, zelden of nooit in deze richting door; zij gaan tot Adam terug, die, verleid door de Manninne, van de Boom der Kennis at en daarom uit het Paradijs werd verdreven. Dat wij, onder dit aspect waargenomen, allen schuldig zijn, is zo evident, dat men er zich dan alleen nog maar over zou behoeven te verbazen, dat de mensen er zich in het algemeen zo bijster weinig van aantrekken; zelfs zijn er grote groepen mensen, die voortdurend de schuld op anderen afwentelen en wier waarheidsliefde culmineert in ‘Es ist nicht wahr’. Er zijn voor degene, die de algemene schuldigheid aanneemt, dan twee mogelijkheden: die grote (enorme) groepen overtuigen van hun verblinding, of: daarvan bij voorbaat het hopeloze inzien en afwachten, tot de onverdiende genade of tot er niets komt. De eerste mogelijkheid wordt werkelijkheid in de gedaante van de eeuwige idealisten, die zich door geen tegenspoed uit het veld laten slaan, die de verburgerlijking van het socialisme, de vervalsing van het communisme en nog veel meer hebben meegemaakt zonder van hun ideaal afstand te doen; waarschijnlijk zijn dit de mensen, die affiches uitgeven als die van Aart van Dobbenburgh. De tweede mogelijkheid is die van de absolute afzijdigheid, van het mokkend pessimisme der gedesillusionneerde optimisten; ook dezen zijn een soort idealisten, maar dan omgekeerde, die hun handen van alles hebben afgetrokken omdat het ideaal voos is gebleken. Maar in beide gevallen kan men zich dan toch de weelde veroorloven van neutraal te zijn in het huidige wereldconflict: in het eerste geval, omdat de strijdende partijen toch geen van tweeën opkomen voor het zuivere ideaal van het kruis met de rozen, in het andere geval, omdat er aan de ondergang dier partijen immers niets verloren is en men, door neutraal te zijn, nog de meeste kans heeft niet in de algemene chaos te worden meegesleept. Tenzij men er de voorkeur aan geeft om te zeggen: het is alles Gods wil, wij geven ons daaraan over, onze partij wordt in de hemel en niet (of slechts secundair) op deze aarde gespeeld.

Gij zijt allen schuldig: het zal ongetwijfeld zo zijn, wanneer gij u tot de metaphysica wendt, maar ik blijf zo vrij om te ge-

[p. 672]

loven, dat zulke leuzen verwarring stichten, als men er dan niet ook uitdrukkelijk bij zet, dat men het metaphysisch bedoelt. Men kan de metaphysica en de zondeval hoogst ernstig opvatten en er de speciale tragedie van het mensdom in zien, men kan ook de metaphysica afwijzen als een woordbegoocheling, waardoor de mens zich tracht te troosten over de raadselachtigheid van zijn positie (in het eerste geval is de metaphysica = alles, in het tweede geval = 0); maar wat men dienomtrent ook meent, een eerste noodzakelijkheid is, dat men zich duidelijk realiseert wat men wil zeggen. Als de zin ‘Gij zijt allen schuldig’ moet dienen om mij wijs te maken, dat de overwinning van de geallieerden op precies hetzelfde neerkomt als de overwinning van de nazi's - aangezien zij toch allen schuldig zijn -, dan heeft de steller van die zin, bewust, half-bewust of onbewust, een metaphysische uitspraak in de plaats geschoven van een practische uitspraak... en daarmee de valse neutraliteit aanbevolen, die dicht in de buurt komt van de politiek der indifferenten, der baantjesjagers, der beroepsdiplomaten en van zeker soort journalisten, die door het lokkend krekelgezang53 der verbale objectiviteit hun ware gezindheid trachten te verbergen. Dan slaat deze zin ook automatisch om in zijn tegendeel: ‘niemand is speciaal schuldig, niemand is in één bepaald geval meer of minder verantwoordelijk dan een ander.’ Door deze verwisseling van een metaphysische uitspraak met een practische kan men tenslotte zelfs de spionnage verantwoorden; want als allen en niemand schuldig zijn, is ook niet in te zien, waarom men niet in dienst van beide partijen zou werken, nu eens van de een, dan weer van de ander, al naar gelang men ergens een hoog of nog hoger honorarium kan verdienen. De huurling kost het niet de geringste moeite te geloven, dat allen schuldig zijn; want het enige belang, dat hij bij het wereldconflict heeft, is, dat hem zijn soldij wordt uitbetaald en dat hij liefst zo nu en dan ook eens vrij plunderen krijgt ten koste van een der ‘schuldigen’.

Of men dus de metaphysica hoogst ernstig of hoogst onernstig neemt: het verwisselen van een metaphysische en een

[p. 673]

practische uitspraak leidt tot de consequentie der absurde neutraliteit en in bepaalde gevallen (gegeven een zekere mate van ingeboren gemeenheid) tot spionnage. De verspreiders van het affiche in quaestie verwissel ik werkelijk niet met spionnen54; zij zijn slechts absurde neutralen, idealisten, die zich door hun ideaal verantwoord achten de keuze tussen twee onvolmaakte practische mogelijkheden in Europa te ontwijken... en zelfs per aanplakbiljet bij anderen als zondig aan te bevelen. Ik stel daartegenover, dat wij allen metaphysisch schuldig zijn, maar dat het in de practijk van enorm belang is, om uit te maken, wie wij schuldig achten aan een concrete handeling en wie niet, of minder. De schuld, die wij dan zullen constateren, is geen metaphysische schuld, want deze leidt onvermijdelijk tot de erkenning van de schuldeloosheid van ieder individu; als individu zou het immers geen schuld kunnen maken, als niet Adam en Eva uit het Paradijs waren verdreven; neen de schuld aan brandstichting of oplichting is zuiver en alleen een quaestie van practijk, maar daarom voor ons niettemin van enorm belang.

Wanneer de overigens onbetekenende heer Jansen te 's-Gravenhage op 1 April 1939 des namiddags te 4 ure, 3 minuten en 57 seconden niet links was gegaan (naar ‘Riche’), maar rechts (naar ‘Old Dutch’), dan zou de wereldgeschiedenis volkomen anders geweest zijn: niet maar een tikje anders, neen, fundamenteel en absoluut anders! Alle individuen, die schuld hebben gemaakt sedert dit historische ogenblik, zijn onherroepelijk geketend aan de schuldige heer Jansen, zij zijn allen even schuldig, en als individu dus ook weer schuldeloos, als deze Hagenaar, die niet wist, dat zijn stap een fatale stap was, metaphysisch gesproken. Want er is een andere vraag: had de heer Jansen, practisch gesproken, gelijk om naar ‘Riche’ te gaan en ‘Old Dutch’ te vermijden?! Hij wist, dat in ‘Riche’ een oude vriend (weliswaar geen apostel, maar een bruikbare kerel) op hem zat te wachten, en dat hij, als hij in ‘Old

[p. 674]

Dutch’ kwam, een schuldeiser zou aantreffen, die hij tot iedere prijs uit de weg moest gaan. De heer Jansen, de wereldgeschiedenis haar onverbiddelijke loop gevend en de keten der schuld voortzettend door zijn fatale keuze, zou niettemin bijzonder schuldig geweest zijn jegens zijn familie, als hij zijn schuldeiser niet had ontlopen voor een vriend, die hem uit de nood kon helpen. En uit het gebeurde behoeft hij volstrekt niet af te leiden, dat deze vriend nu een in ieder opzicht schuldeloze, onbaatzuchtige ziel is....

Men ziet: door affiches met spreuken raakt men, eer men het weet, verstrikt in de bespiegelingen over het determinisme en de vrije wil: twee aspecten van de handeling des heren Jansen. De begripsverwarring, waaraan de apostelen van het affiche zich bezondigen (of schuldig maken: hoort men, hoe de taal ons wil helpen met hùn middelen?), is nu deze: zij leiden uit het feit, dat de heer Jansen zonder een spoor van abstract idealisme niet naar rechts gegaan is, maar naar links, af, dat het er niet toe doet, dat hij naar links gegaan is, zijn oude vriend heeft ontmoet en zijn schuldeiser is ontlopen! Dat is de neutraliteit van degenen, die overal en altijd de metaphysische schuld zien en haar overal en altijd verwarren met de practische keuze. Dit zijn de mensen, die uit hoogachting voor het abstracte ideaal hun doodsvijand in de armen zouden vallen om vooral toch maar niet de indruk te maken, dat zij hun boezemvriend vrij waanden van schuld! In het kwijlgenre heet dit Oxford, in de abstract-idealistische sfeer ‘Kerk en Vrede’, in de politiek: neutraliteit als geheelonthouding. ‘Gij zijt allen schuldig’, d.w.z.: wij sporen allen aan, niet mee te doen met handelingen, die de schuld jegens het abstracte ideaal nog zouden kunnen vergroten; wij sporen allen aan tot dwaze handelingen (b.v. Hitler in de kaart spelen, omdat wij Chamberlain een onbetrouwbare grootkapitalist vinden) of tot ‘hogere’ onverschilligheid voor het wereldconflict. Nooit voel ik sterker, waarom ik geen idealist ben, dan wanneer ik zulke aanplakbiljetten lees!

Maar de dwaasheid, protesteert iemand, grenst aan de grootheid, aan de edelmoedigheid, aan de onafhankelijkheid! Ik erken het, ik erken Don Quichote! Een man, die voor zich per-

[p. 675]

soonlijk voelt, dat ‘wij allen schuldig zijn’, en dus hij ook, die zijn metaphysische schuld draagt als een ere-schuld - zulk een man kan bewonderenswaardig zijn in het aangezicht dergenen, die hun politici en generaals uit conformistische overwegingen klakkeloos nakletsen. Maar zodra de idealistische dwaasheid als recept wordt aanbevolen door aanplakbiljetten, zien wij de starre ogen, de landhuisjesstof, de idealistische bokkigheid, de hysterische dweperij die zich te goed acht voor het opportunisme - wij zien de heer Jansen in fluwelen buis met verheerlijkt gelaat naar ‘Old Dutch’ gaan om zich op het altaar van het Zuivere Ideaal over te leveren aan zijn schuldeiser, van wiens wreedheid hij wegens gebrek aan fantasie geen begrip heeft; nu is hij eindelijk martelaar voor het woord, waarover hij zo dikwijls hoorde spreken en preken. Want in een ieder steekt toch iets goeds, zelfs in Hitler, zegt de heer Jansen dan, ook al zijn wij allen schuldig....

53Toespeling op H. Krekel, de nationaal-socialistisch gezinde redacteur-buitenland van ‘Het Vaderland’.
54Ik voeg er dat zo uitdrukkelijk bij, omdat misverstand juist op dit punt uitgesloten behoort te zijn. Een andere vraag is, of niet juist deze brave, metaphysisch denkende idealisten voor spionnen een uitmuntend object zouden zijn.