[p. 798]

Sheridan

School for Scandal

School for Scandal van R.B. Sheridan (1751-1816) heeft een langzamerhand enigszins legendarisch geworden reputatie gekregen, maar het is een reputatie, die door en door verdiend is. Dat heeft de uitstekende voorstelling van gisterenavond bewezen; want een opvoering kan niet zo goed zijn, of een goede tekst is beter. Het stuk in quaestie geldt als Sheridans meesterwerk, en men geeft het die naam niet ten onrechte; het is in zijn soort werkelijk meesterlijk, het is een kamermuziek van de laster, die hier de universele rol vervult van tegelijk bemiddelaarster en onheilstichtster. De comedie van Sheridan, gebonden aan de achttiende-eeuwse Engelse salon, zoals de comedie van zijn eeuwgenoot Goldoni gebonden is aan de burgers en het volk van Venetië, geeft een beeld van de laster als een elegant gezelschapspel; nochtans is de elegance niet zo volstrekt, of men merkt de persoonlijke venijnigheid van de schrijver, die reden had zich langs deze weg te wreken op de zich als ‘principes’ vermommende hypocrisie. ‘Niets is edeler dan een man van principes’; die waarheid van de hypocrieten slaat in School for Scandal in haar tegendeel om, doordat de spinsels der hypocrisie zo gecompliceerd worden, dat de opperhypocriet Joseph Surface er zich in verwart. Met een zeldzame intensiteit is dat gedeelte van het stuk geschreven, waarin de vrouw van Sir Peter Teazle zich achter het scherm verbergt en Sheridan het zo klaar speelt, dat de echtgenoot zelf haar daar ontdekt... door haar voor een ander te houden! Dat alles heeft een zo lichte toets, dat men voelt met iemand te doen te hebben, die over zijn eigen wraakneming ook gerust kon glimlachen.

Deze kamermuziek van de salon-laster is zeker niet minder doeltreffend dan de tegenwoordige officiële radio-laster, die door millioenen gesuggereerden wordt ingedronken, maar zij

[p. 799]

wordt door de cultuur van Sheridan, het virtuose Parlementslid, geheel behandeld als een spel, met regels; zij bestrijkt een beperkter gebied, al is zij in wezen even universeel als de politieke propaganda, zij is, kortom, behalve een zonde ook nog een kunst. De personages van Sheridan zijn scheppingen van iemand, die pleizier heeft in het contrapunt van hypocrisie en losbolligheid; de beide broers, Joseph en Charles Surface, zijn geen psychologisch verantwoorde wezens, maar twee ‘muzikale’ motieven, dat van de hypocrisie en dat van de losbolligheid, die tegen elkaar worden uitgespeeld, tot het laatste motief het wint; maar eigenlijk is de overwinning van de goede losbol op de slechte hypocriet meer een blijspelslot, want het is Sheridan vooral te doen om de ‘muziek’ van de laster: dat communicatiemiddel tussen de mensen, waardoor de ‘principes’ in stand worden gehouden, en waarzonder de maatschappij niet kan bestaan. (Ook Charles Surface, de losbol, die Sheridans sympathie heeft en het geld krijgt van de door en door goede oom Oliver, bedient er zich van, zij het op een aangenamer, speelser wijze!) Het eigenaardige van dit soort toneelwerk is, dat het doorlopend boeit, hoewel de personages ‘typen’ zijn gebleven; het fascinerend uitspelen van het ene type tegen het andere noem ik een bij uitstek muzikale kunst; zowel de ‘handeling’ als de ‘karaktertekening’ zijn bijzaak, want de gehele compositie wordt beheerst door het ‘pro en contra’ dier typen. Sheridan is een meester in de variatie; hij goochelt zo met zijn figuren, dat zij in de onverwachtste situaties tegenover elkaar komen te staan, om in een volgend ogenblik weer te worden weggerukt naar een andere positie. Zijn dialoog is verre van simpel, maar het vuurwerk er in mist, hoe bestudeerd het ook moge zijn, nooit zijn effect; in dit opzicht doet Sheridan soms denken aan Shaw in zijn beste momenten; ook Shaw laat zich vaak drijven op het spel der conversatie, dat bij Sheridan alpha en omega van het toneel is.