[p. 183]

Familiekroniek

Theun de Vries: De Bijen Zingen
Theun de Vries: Het Rad der Fortuin

Het verlangen om een romanserie te schrijven getuigt meestal van een zeker vertrouwen op eigen uithoudingsvermogen. Het genre is in de negentiende eeuw in de mode gekomen en sindsdien wordt het vaak beschouwd als een proefstuk voor het meesterschap, wanneer een auteur in staat is om niet onder de last der aangekondigde delen te bezwijken. Van tijd tot tijd bezwijkt er trouwens een, ondanks alle goede voornemens; ik meen, dat de heer Jaarsma nooit klaar gekomen is met zijn op twaalf delen geprojecteerde Thiss-serie, en ik geloof bovendien, dat hij door dit verzuim de Nederlandse litteratuur eer gebaat dan geschaad heeft. De serieroman is echter al tientallen jaren aan de orde; in Frankrijk liggen de voorbeelden na Zola voor het grijpen (Romains, Roger Martin du Gard), maar ook in Nederland is de ambitie vrij groot; men denke aan de Jordaan-reeks van Querido, aan Het Geslacht der Santiljano's van Joost Mendes. Het principe is in de eerste plaats architectonisch; men wil iets opbouwen uit delen, tot het als een voltooid geheel voor ons staat. Als zodanig sluit de romanserie geheel aan bij de geest van de vorige eeuw, bij het naturalisme met zijn voorliefde voor de wetenschappelijke documentatie, zijn geïnteresseerdheid bij maatschappelijke problemen en erfelijkheidsfactoren. De ‘kroniek van een geslacht’ leidt de burger binnen in zijn verleden, doet hem zich zelf herkennen in zijn voorvaderen en verzoent hem met de gedachte, dat hij slechts een atoom is, of een golfje van een rivier.

Men ziet aanstonds, wanneer men tot de oorsprong van de serie-behoefte teruggaat, welke de voor- en nadelen zijn van het genre. Een voordeel kan zijn de uitgebreidheid, die immers de mogelijkheid betekent om vele facetten van een sociaal wezen als de mens nu eenmaal is, tot hun recht te laten ko-

[p. 184]

men. Diezelfde uitgebreidheid kan echter juist de kunstenaar in de romanschrijver gemakkelijk schaden; geen genre is meer geschikt om hem in herhalingen te laten vervallen of hem tot slachtoffer te maken van zijn eigen ruimtelijk-tijdelijke uitgebreidheidsmanie. Want om het zo populair mogelijk te zeggen: het hek is van de dam, als men een serie-roman gaat schrijven. De behoefte om met een probleem in kort bestek volledig, af te rekenen wordt geringer, naarmate men meer op het crediet der uitgebreidheid speculeert. De eenmaal aangegane (innerlijke of uiterlijke) verplichting om de ‘kroniek’ voort te zetten, legt onvermijdelijk enige dwang op; het is moeilijk om een onderwerp niet ‘dood te schrijven’, wanneer men het telkens weer hervatten moet en dus de vrijheid mist om met een volmaakt schone lei te beginnen.

Voor een schrijver als Theun de Vries gelden m.i. de nadelen sterker dan de voordelen, al wil ik gaarne erkennen, dat hij ook in het tweede deel van zijn kroniek van het geslacht Wiarda, Het Rad der Fortuin, blijk geeft van een aanmerkelijk talent. Theun de Vries was altijd een schrijver, die de romantische uitgebreidheid opzocht; hij beoogt sfeer te scheppen om zijn karakters en uit de sfeer de mensen te laten opduiken. Een verfijnd psycholoog is hij niet, en de blunders, die hij gemaakt heeft, komen voor alles voort uit de begeerte om dat toch te willen zijn; de beste resultaten bereikte hij daar, waar hij uitging van de beschrijving der uiterlijke kenmerken en het al te gecompliceerde vermeed. Daarom zijn Rembrandt en Stiefmoeder Aarde wel zijn beste werken; zowel de sfeer van het zeventiende-eeuwse Holland als die van het negentiende eeuwse Friesland wist hij op te roepen door zijn beschrijvingskunst. Zodra hij te maken heeft met dingen, die hem om een of andere reden werkelijk vertrouwd zijn, schrijft Theun de Vries overtuigend en zelfs poëtisch proza; maar omdat hij op de uitgebreidheid is ingesteld, veel meer dan op de intensiteit, heeft hij nog geen roman geschreven, die mager is, maar geheel gaaf. Er is altijd een teveel in dit werk, dikwijls een veel-te-veel; men kan de bladzijden, de hoofdstukken eruit halen, die levend geworden zijn, men kan daar andere bladzijden, andere hoofdstukken naast leggen,

[p. 185]

die weinig meer zijn dan herhalingen van vorige, romantische cliché's of gerekte episoden.

Bij Het Rad der Fortuin ligt het vergelijkingsobject natuurlijk voor de hand: het is de onmiddellijke voortzetting van Stiefmoeder Aarde. Een nieuwe generatie van Wiarda's volgt de oude op; wij bevinden ons in de laatste jaren van de negentiende eeuw en de eerste jaren van de twintigste eeuw (die, zoals meer en meer blijkt, tot 1914 eigenlijk een uitloper was van de negentiende). Het nieuwe geslacht nu komt, volgens de wetten van de geslachtskroniek, voort uit het oude en moet als zodanig ook de continuïteit der familie vasthouden; maar het werkt met andere gegevens, omdat het zich op andere sociale omstandigheden moet instellen; het is dus hetzelfde en toch niet hetzelfde. Ziedaar de speelruimte, die het genre van de vervolgroman laat. Men kan zeggen, dat Theun de Vries van die speelruimte nu eens meer dan weer minder heeft geprofiteerd; Het Rad der Fortuin is zeker geen herhaling van Stiefmoeder Aarde, maar het is toch ook geen vervolg met veel nieuwe perspectieven. Zonder grote verrassingen zet het de kroniek der Wiarda's voort, en het is niet uitgesloten, dat een derde deel ons eens tot over de wereldoorlog heenbrengt, midden in de jazz en wie weet tot aan de horizon van de Lambeth Walk.

Met Stiefmoeder Aarde heeft dit boek gemeen, dat het bij fragmenten zijn gemiddelde niveau overtreft. Het zijn met name steeds weer die gedeelten, waarin De Vries zich bezighoudt met de Friese sfeer (van landschap en samenleving), die hij uit eigen ervaring kent, waardoor de lezer het meest wordt bevredigd; en voor zover de mensen in die sfeer blijven opgenomen, kan men hen aanvaarden, al is de schrijver dan ook geen kenner van het ‘coeur humain’. Zo is b.v. de inzet van het boek, waarbij men de kennismaking hernieuwt met Tjalling Wichmans Wiarda, die aan de begrafenis van zijn broer Jarig (eveneens een der hoofdpersonen uit Stiefmoeder Aarde) gaat deelnemen, een voorbeeld van goede ‘sferische’ beschrijvingskunst, die de gesloten boer duidelijk laat verschijnen in zijn milieu; deze Tjalling is in Het Rad der Fortuin reeds de vertegenwoordiger van het verleden geworden, en hij blijft

[p. 186]

verder op de achtergrond; hoofdfiguur wordt in de eerste plaats zijn zeer vitale zoon Herre, in wiens persoonlijkheid Theun de Vries kennelijk het naar de trustvorming groeiende kapitalisme heeft willen karakteriseren. Deze Herre is stellig een van de beste personages uit het gehele boek; hij is de man van actie, die zich bij de keuze van zijn vrouw laat leiden door het geld, dat die vrouw hem zal aanbrengen; verder het type van de zakenman met een goede kern, maar zonder scrupules en gespeend van overbodige fijngevoeligheid, wanneer het er om gaat de ‘zaak’ tot bloei te brengen; een boer nog, maar reeds met stadselementen, een tussen figuur zoals het zuivelbedrijf, waarin hij carrière maakt, een tussenbedrijf is van de moderne tijd.

Daarnaast speelt de andere zoon van Tjalling, Rudmer, een belangrijke rol. Ook hij vertegenwoordigt een maatschappelijk probleem van zijn tijd: de strijd tussen geloof en ongeloof, waarin hij als student in de theologie te Groningen en later predikant in een Fries plaatsje betrokken wordt; de theologie van die dagen is, zou men kunnen zeggen, evenals het zuivelbedrijf van Herre een ‘tussenbedrijf’, tussen geloof en ongeloof ditmaal. De student Rudmer moet zich in een compromis redden, omdat hij de bijtende critiek van een mephistophelische vriend, Vitringa, niet ten volle durft onderschrijven; zijn liefde voor Ruth d' Aby, meisje uit gegoede bourgeois-familie, wordt dan de idylle, waarin hij tijdelijk de kracht vindt om het predikambt waar te nemen; door haar dood komt hij tot het inzicht, dat hij zich vergist heeft en moet hij de consequenties trekken van de critiek van Vitringa.

Als complete figuur is Rudmer minder geslaagd dan Herre, omdat De Vries het probleem waarom het hier gaat, slechts oppervlakkig aangeeft. Beeldend is hij, waar hij de sfeer van het Groningse studentenleven oproept, maar hij schiet tekort in de analyse van de theologische vraagstukken; een man als de critische Vitringa blijft wel heel erg de conventionele Mephisto, en de strijd van Rudmer om de theologie vermag ons ook niet bijster te overtuigen. Nog minder echter de idylle met Ruth d' Aby, hoewel de schildering van het gezin d' Aby De Vries in de gelegenheid stelt de feministische en socialis-

[p. 187]

tische opstandigheid in de voormalige deftige families naar voren te brengen. De erotiek is het allerzwakste punt in het werk van deze auteur; zij maakt hem sentimenteel, kitschig en melodramatisch, zij drijft hem bovendien tot onophoudelijk herhalen, aangezien de liefde tussen de sexen, op deze schematische wijze gezien, nu eenmaal altijd op 'hetzelfde neerkomt. De verlovings- en huwelijksidylle van Rudmer en Ruth is een mislukking, omdat De Vries hier met de ‘sterkste’ effecten gaat werken... en daardoor het minste bereikt. Ook bij het verhaal van de lotgevallen van Ekke, zoon van Jarig en diens vrouw Regina, spreekt de cliché-erotiek weer een woordje mee maar de figuur Ekke is met dat al een van de aardigste uit de roman, naast Herre de zuivelfabrikant.

Zo heeft Het Rad van Fortuin zijn voor en tegen. De stijl is op zijn best werkelijk descriptief-beeldend, maar lang niet altijd schrijft De Vries op zijn best. Men moet hem zo nu en dan weer op kleine slordigheden en ondoordachte zinswendingen betrappen; zo gebruikt hij meermalen het woord ‘vermaakt’ verkeerd (‘zijn gezicht was vol vermaakte trekkingen’), waarmee niet zoiets als een vermaakte japon wordt bedoeld of hij schrijft: ‘Ruth zag met genoegdoening’, terwijl hij bedoelt hetzij ‘genoegen’, hetzij ‘voldoening’, maar in der haast beide woorden door elkaar haalt.

Voor Het Rad der Fortuin verscheen reeds het verhaal De Bijen Zingen, dat men als een soort voorspel A.D. 1700 tot de eigenlijke Wiarda-kroniek kan beschouwen. In dit proza is De Vries volkomen romanticus, waarbij de nadruk moet vallen op het uiterlijke vertoon der romantiek. Bij de twee vervolg-romans blijft het in qualiteit ten achter.