[Van de redactie]
Goliath en David
De heer Tuschinsky en wij



illustratie

A tout seigneur, tout l'honneur! Wanneer er iets is tusschen den heer Tuschinsky en ons, dan noemen wij hem gaarne het eerste, niet zoozeer omdat hij gelijk zou hebben, dan wel omdat hij zulk een ‘toean besaar’ in de bioscoop-wereld is en wij maar een troepje hard ploeterende idealisten.

Wat is er in ons streven, dat den heer Tuschinsky vertoornt? Vreest hij onze concurrentie? De vraag stellen is er om lachen - wat zouden wij, die met onze spaarduitjes moeten rondkomen, kunnen ondernemen tegen het grootste, best geoutilleerde theater in den lande? Hoe zouden wij, zonder concertorgel, zonder ‘the worlds best step-dancers’, zonder Norico-verlokkingen, de aan den heer Tuschinsky verknochte clientèle ooit naar ons toe kunnen halen? Gesteld al, dat wij op een dergelijke relatie prijs stelden!

Dan onze vrijmoedige critiek op het bioscoopbedrijf in het algemeen, de gestie des heeren Tuschinsky niet uitgezonderd? Wij willen het niet aannemen - integendeel, de heer Tuschinsky, die bovendien prat gaat op zijn zin voor ‘kunstvermakelijkheid’55, moet dunkt ons een hartig woord op zijn pas juist bizonder waardeeren. Ten overvloede: wij, die in ons dagelijksch bedrijf voor het meerendeel zelve gezeten waren op het zachte eeregestoelte der critiek, hebben die benijdenswaardige plaats verlaten, om den last en de zorgen eener exploitatie op onze zwakke schouders te nemen. Wij turen nu zelf, in angstige spanning, naar het strenge gelaat van diverse kunstrechters - zij het niet uit teedere zorg voor een recette, doch terwille van ons ideaal. En wij worden tot dit alles gedreven door motieven, die de heer Tuschinsky moeilijk kan afkeuren. Wij erkennen, (het zij voor de zooveelste maal gezegd!) dat de groote bioscopen, voor alles, commercieele ondernemingen zijn, onderworpen aan den souvereinen, - maar helaas ordinairen smaak van het publiek. Welnu: een onzer voornaamste doeleinden is, met het woord en metterdaad dien smaak te veranderen en te verbeteren en het den heer Tuschinsky en zijn collega's daardoor mogelijk te maken, zonder het gebruikelijke risico, hun volle aandacht te wijden aan ernstiger en beter cinematografisch werk. Wij introduceeren daarom het ‘oncommercieele’ werk van filmmakers, die het niet om gewin te doen is en die, zonder onze tusschenkomst, den zwaren strijd om het bestaan zouden moeten opgeven, zonder ooit in Nederland te zijn ingevoerd!

Hoe handelt de heer Tuschinsky tegenover ons? Wij geven een Ruttmann-matinée - niet alleen teneinde onze leden het materiaal te verschaffen om het oeuvre van dezen merkwaardigen en belangrijken cineast te kunnen bestudeeren, maar tevens (zie boven) om voor zijn eigenaardig en

[p. 98]

[2]

 

niet altijd makkelijk aansprekend werk, den weg naar de groote theaters, d.i. naar het groote publiek te banen. Wij vragen daartoe de medewerking van onzen machtigen tegenstander door hem te verzoeken, voor onze matinee, waarin wij kleiner werk, voorstudies en experimenteelen arbeid brengen, fragmenten te willen afstaan van Ruttmann's groote ‘Berlijn’-film, die de heer Tuschinsky mettertijd voor Amsterdam en Rotterdam in het bijprogramma denkt te geven. De heer Tuschinsky toont zijn begrip van de situatie, door botweg - zonder opgaaf van redenen te weigeren. Een schoon voorbeeld van de toestanden in het filmbedrijf: de maker van een kunstwerk kan als bedelaar aankloppen bij den tijdelijken bezitter en - afgewezen worden. Zelfs geen fragment, zelfs niet voor één enkele matinée te Amsterdam! Ruttmann moest dus volstaan met een inleiding van de absolute film: voorstudiën van de Berlijn-film, terwijl zijn levenswerk zelf een paar huizen verder in een welversloten brandkast bleef. Zoo behandelt men kunst! Wij vestigen er der nadruk op, dat de heer Tuschinsky daarmede niet de Liga, maar Ruttmann dupeerde.

De handschoen is ons toegeworpen - wat kunnen wij anders doen, dan haar oprapen?

 

Nog eens: M. le Baron de Tuschinsky56 is een groot en machtig man in de bioscoopwereld en wij zijn maar...die wij zijn. Maar de heer Tuschinsky vergete één ding niet: de Filmliga is geen particuliere en winstgevende liefhebberij, - zij is een tijdsverschijnsel, de uiting van een steeds groeiende kentering in de publieke opinie. Wij kunnen misschien buiten gevecht gesteld worden - de idee, die wij dragen, niet meer. Na ons zal een nieuwe, sterkere, beter georganiseerde beweging opstaan en wij zullen niet nalaten het parool door te geven: Tuschinsky is niet met ons, maar tegen ons! Wij zullen altijd en overal protesteeren, wanneer den heer Tuschinsky (als in het ‘Cetem’-artikel van 27 November j.l.) den lof toegezwaaid wordt, dat hij, ‘de handige bioscoopdirecteur, de leiding der jongere garde erkent’. Hij erkent die leiding niet - hij werkt haar tegen op een perfide en kleingeestige wijze! Maar hij benut wel de reclame, die wij door Ruttmann gemaakt hebben, niet voor hem en zijn brandkast, maar voor de film en de kunst!

Moge de heer Tuschinsky een Goliath zijn - wij voelen ons een David en de steen, dien wij slingeren, is de onvernietigbare kracht van onze beweging!

55Nieuwjaarsadvertentie Tuschinsky 1927 - Red.
56Gelijk hij in het openingsprogramma van het Paramount Palace te Parijs staat aangeduid 1 - Red.