Constant van Wessem:
Onze vijfde matinée

Deze vijfde matinée bracht een programma, waarmede de inzinking van de vierde matinée (‘Nosferatu’) weer behoorlijk werd opgehaald en dat ook bij het publiek veel succes had.

En niet in de laatste plaats door den ‘documentairen’ film ‘Gras’.

Deze film is louter ‘opname’-werk van een tweetal operateurs, dat een op trek zijnde nomadenbevolking uit het hartje van Perzië naar grasland voor het vee vergezelde. Met dezen film, die spannend en boeiend is geworden als de beste bedachte avonturen-film wordt nogmaals bewezen dat een film-operateur, die zijn vak verstaat (d.w.z. zoowel het fotografische als het actieve deel er van) er zich van bewust is, dat bij een film niet beslissend is wat er wordt opgenomen, maar hoe er wordt opgenomen, dat hij die momenten uit het geheel van een beweging heeft te kiezen, die beslissend zijn voor den indruk van die beweging, maar niet alleen het fotografisch pittoreske (de donkere kameelen tegen de lichten avondlucht of onder de donkere bogen van een brug) doch ook het ‘spannend’ moment; de onweerstaanbaar, uit honger noodzaak, over een rivier al zwemmend, worstelend en verdrinkend voortgedreven massa van menschen en vee, die, nu eens door een uitgegraven sneeuwweg voortploeterend, dan weer de onmogelijkheid van steile berghellingen trotseerend en overwinnend, eindelijk haar heil, het vruchtbaar grasland bereikt. Deze film is als opname èn als film prachtig!

 

Een intermezzo bracht de Nederlandsche productie van ‘Polygoon’: de (onverkorte) Handelsbladfilm, waarvoor Ochse het scenario schreef en Aafjes de opname maakte.

Deze film blijkt partij te hebben getrokken van de effecten der dubbele opname en van het vrije rythme der compositie. Eerst trekt de berichtenwereld voorbij: ‘geïllustreerd’ buiten- en binnenlandsnieuws, dan de krant zelf, tenslotte de directie. Een film, die bij het publiek eveneens veel succes verwierf.

 

Man Ray's ‘Emak Bakia’ is een ware ‘fantasia du cuisinier’: de fotograaf zet zijn ‘voorwerpen’ aan het draaien, rollen, dansen, springen en bereikt daarmede, van de fotografie uitgaande, zeer treffende film-effecten. Wat bij Ruttmann doelbewuste constructie is, is bij Man Ray een spel, maar een superbe spel van improvisaties, die op zichzelf een autonoom leven gaan leiden en, zich losmakend uit het geheel, het boeiende van bewegende voorwerpen aannemen. De ‘raison de cette extravagance’ volgt dan aan het slot als quasi-psychologische (in werkelijkheid ironische) verklaring: een heer dolgeworden door een te nauwe boord verscheurt de geheele pas gekochte voorraad, de flarden krinkelen op een hoop, beginnen te draaien en te walsen, worden soms de bloembladen van een chrysant, dan wat wentelende schroefbladen etc. (A propos: de film lijkt hier wel verkeerd aan elkaar geplakt; immers men behoort eerst de heer zijn eigen boord te zien verscheuren, voordat hij, begrijpelijk, maar oneconomisch - waarom niet geruild voor een grooteren maat? - zijn geheele inkoop verscheurt).

Man Ray heeft aan deze dwaasheid een ‘partituur’ meegegeven. Een groote trom, waarover met doek gewreven wordt, begeleidt ‘de zee’, over elkaar gewreven schuurpapier begeleidt den cancan der boorden, de arabesken worden ‘verklankt’ met een stuk krantenpapier op de snaren van een aldus tot clavencimbel omgeschapen piano (een xylophoon staat voorgeschreven), en een stofzuiger ‘illustreert’ de vallende gedeelten. Een ware ketelmuziek dus, maar soms zeer treffend samenvallend wat geluidrythme betreft met de rythmische versnellingen en vertragingen op het witte doek. Het is niet te ontkennen, tenslotte, dat deze film, die op zichzelf niet te zwaarwichtig moet worden genomen, vele schitterend gelukte ‘opnamen’ behelst, welke bewijzen dat het oog van den fotograaf mede een onontbeerlijke factor is bij een goede film-opname.