[Journaal]



illustratie

Paul Valéry en de film

In de Nouvelle Revue Française van Jan. j.l. draagt Paul Valéry de volgende ‘Petit Texte’ bij:

 

‘Sur la toile tendue, sur le plan toujours pur où la vie ni le sang même ne laissent point de traces, les événements les plus complexes se reproduisent autant de fois que l'on veut.

Les actions sont hâtées, ou sont ralenties. L'ordre des faits peut être renversé. Les morts revivent et rient. Chacun voit de ses yeux que tout ce qui est, est superficiel.

Tout ce qui fut lumière est extrait du temps ordinaire. Cela devient et redevient au milieu des ténèbres. On voit tout la précision du réel revêtir tous les attributs du rêve.

C'est un rêve artificiel. C'est aussi une mémoire extérieure, et douée d'une perfection mécanique. Enfin, par le moyen des arrêts et des grossissements, l'attention elle-méme est figurée.

Mon âme est divisée par ces prestiges.

Elle vit sur la toile toute-puissante et mouvementée; elle participe aux passions des fantômes qui s'y produisent. Elle s'imprègne de leurs manières: comment on sourit, comment on déclare son amour; comment on franchit un mur;

[p. 172]

[10]

 



illustratie
VIKING EGGELING 1924

comm-nt on tue; comment on réfléchit visiblement...

Mais l'autre effet de ces images est plus étrange. Cette facilité critique la vie. Que valent désormais ces actions et ces émotions dont je vois les échanges, et la monotone diversité?...Je n'ai plus envie de vivre, car ce n'est plus que ressembler. Je sais l'avenir par coeur’.

 

Deze aanteekening dagteekent van 1922. Maar dat Valéry haar thans publiceert, zal beteekenen, dat hij er ook thans de verantwoording voor aanvaardt...hoewel de twee alinea's waarmee hij eindigt, niet alleen de filmkunst, maar iedere kunstopenbaring ‘oordeelen’.

Valéry staat niet eenzaam, wanneer hij in de optische wijze der kunst een bijzondere ‘facilité’ meent te zien. Hier hetzelfde verwijt, dat elders de film ‘oppervlakkigheid’ aanwrijft. En niettemin: deze z.g. gemakkelijke wijze van opnemen, de visueele, is materieel geen andere dan die der schilderkunst! Het oog neemt waar. De oppervlakkigheid begint pas daar; waar deze waarneming symbool eener voorstelling, in casu eener oppervlakkige voorstelling wordt. De waarneming zonder meer is altijd even veel of even weinig oppervlakkig; dit is een kwestie van bijziendheid die men door middel van brillen kan regelen. Wanneer men dus de film als zoodanig ‘facilité’ voorhoudt, dan wil dat zeggen, dat men iedere kunstgenieting ‘facilité’ moetvoorhouden...omdat kunst genieten tevens waarnemen is. Of: men heeft het niet over de ‘facilité’ van de film maar van het ‘realiteit’ (d.i. vulgariteit) imiteerend filmrealisme, realisme in den zin, als ook Antoon van Welie zoo ‘faciel’ toepast. Dit procédé is niet alleen des films, maar eeuwig en alomtegenwoordig, waar men kunst als een slechte natuurherhaling bemint...

‘Je n'ai plus envie de vivre, car ce n'est plus que ressembler.’ Men zal het van Emak Bakia bezwaarlijk kunnen zeggen, tenzij men de bepaling anders accentueert: bij iedere kunstopenbaring, die een impressie teweegbrengt, voelt men een gelijkenis, die slechts overwonnen kan worden, door opnieuw en anders te leven. Dan vervalt ook hier de beperking der uitspraak tot de film en ‘kent men de toekomst uit zijn hoofd’...slechts voor zoover als men de kracht mist de gelijkenis van het beeld te overwinnen!

M.t.B.

Het zonnige zuiden

Even voorstellen: de Vereeniging van Noordbrabantsche en Limburgsche Gemeenten voor gemeenschappelijke Filmkeuring. Wat zegt U, nooit van gehoord? Maar zijn U dan niet de

[p. 173]

[11]

 

volgende onmiskenbare verdiensten van deze nuttige instelling bekend? Ten eerste: dat zij er in geslaagd is door knippen en invoegen van titels de echtbreuk uit de film ‘Variété’ te elimineeren, zoodat de eerste vrouw van den kermisklant Boss tot zijn zuster wordt gepromoveerd? Ten tweede: dat zij er door toepassing der zelfde middelen in geslaagd is van ‘Potemkin’ een propagandafilm voor het Tsarisme te fabriceeren? Ten derde: datzij van films als ‘Madame Dubarry’ en ‘Die Strasse’, beide zeer verdienstelijke voorbeelden van beginnende filmkunst, slaatjes onbegrijpelijkheid heeft aangemaakt, uit zedelijkheidsoverwegingen? Ten vierde: dat zij in een sportfilm van het Instituut voor Arbeidersontwikkeling bloote knieën en langzame opnamen van gymnastiseerende meisjes heeft gecoupeerd? Ten vijfde: dat zij de onzedelijkheid van een filmkus afmeet naar de lengte in meters? Ten zesde...Maar wij hebben onze plaatsruimte voor betere zaken noodig.

Dit hoog-moreele gezelschap zou, nu een centrale filmkeuring door de nieuwe Bioscoopwet wordt ingevoerd, gevoegelijk kunnen verdwijnen, denkt de naïeve noorderling wellicht. Hij heeft buiten den waard gerekend. Want, gelijk men onlangs in alle benedenmoerdijksche bladen met diep gevoel beschreven heeft kunnen vinden, deze Vereeniging acht de normen der Haagsche zedelijkheid nòg niet hoog genoeg voor een zoo hoogstaand land als Brabant en Limburg! Zij heeft ernstig gedelibereerd en is tot het inzicht van haar volstrekte onmisbaarheid gekomen. Hoe? Wel, voor insiders der zedelijkheid liet zij een film van louter coupures vertoonen. Eén uur van ontzettende verontwaardiging over zooveel ten toon gespreide ontucht, gepaard aan de waarlijk pijnigende angst, dat in de toekomst een dusdanig verderf over het Zuiden zou kunnen losbreken, heeft toen de apostelen, nog rillend van afschuw over het juist geziene, onder algemeene instemming doen besluiten de nakeuring voor de zuidelijke provinciën ook na het in werking treden der nieuwe Bioscoopwet te bestendigen!

 

Dit is geen fabel. Dit is, men geloove het of niet, een vigeerend systeem. En dit schandelijke systeem wordt getolereerd. Men kent het hier nauwelijks bij name. Het houdt in, dat eenige volmaakt incompetente en willekeurig oordeelende lieden de bevoegdheid bezitten, een werk, waaraan een kunstenaar wellicht den besten tijd van zijn leven heeft gegeven, binnen enkele uren te verkrachten door een gewetenlooze schaar en een nog gewetenloozer titelfabricage. Het houdt in, dat als ‘zedelijkheid’ hier wordt opgediend een potpourri van domme gemeenplaatsen, die de zedelijkheid der kunst afmeten naar quantiteiten ‘hartstocht’. Het houdt in, dat personen, die waarschijnlijk nog nimmer een seconde over het verband van zedelijkheid en schoonheid hebben nagedacht, worden afgericht op een methode, waarvoor een toch zoo veel ter schare bevoegder naaister zich te goed zou achten.

Dàt is de Vereeniging voor Filmkeuring in het Zuiden, die terecht bij allen, die haar kennen, het meest berucht symbool van de beklagenswaardige toestand is, waarin de film nog verkeert. Deze ‘methode’ bewijst in haar onvergelijkelijk gebrek aan onderscheidingsvermogen, dat de bioscoopnog steeds een gevaar is, juist dank zij eenige zuiderlingen, die door een onbekend en ongezegend noodlot op een goeden middag geroepen werden ‘censuur’ op hare producten uit te oefenen!

Wat dit verschijnsel van ongehoorde besnoeling zoo bijzonder afstootelijk maakt, is niet, dat deze heeren films verbieden. Voor menschen, die uit een bepaalde overtuiging verbieden, kan men zeer zeker een bepaalden eerbied koesteren. Het weerzinwekkende is, dat zij films in de zuidelijke bioscopen moèten laten draaien, en daarom films verknoeien.

Hier geen royaal en eerlijkveto, maar een onhandig en laag-bij-de-grondsch molesteeren van cineasten als Eisenstein en Dupont! Aan den openbaren weg heet zooiets molesteeren, in filmicis noemt men het....filmkeuring! Wij hebben met verschillende Katholieken, leden der Filmliga, over dit onderwerp gesproken, omdat wij ons van allen schijn van partijdigheid wilden vrijhouden;

[p. 174]

[12]

 

zonder uitzondering hebben zij hun standpunt in dezen als het onze geformuleerd! Inderdaad, hier betreft het geen zaak van meeningsverschil over wat toelaatbaar is en wat niet; het betreft hier een zaak van het grofste dilettantisme ten opzichte van de gesloten en onaantastbare eenheid van een kunstwerk. Tegen deze vereeniging protesteeren wij...omdat zij niet verbiedt, maar verminkt, en omdat deze vorm van verminking zelfs de eenvoudigste hoffelijkheid niet in acht neemt.

Richt men een vereeniging op om films van een bepaalde strekking als immoreel te quaificeeren: welnu, men kan dan zijn standpunt tegenover haar bepalen. Wie echter Potemkin misbruikt, om er een serie plakplaatjes voor zijn intimi uit te halen, heeft nog niet het geringste besef van den eerbied, die men òòk aan de grootheid van den tegenstander verschuldigd is.

Wèl mag het Zuiden zich gelukkig prijzen met een verzameling heroën als deze keurmeesters, die niet eens weten welk edelmetaal zij onder handen hebben...

M.t.B.

Walther Ruttmann over de Filmliga

Evenals Cavalcanti heeft de Duitsche cinéast Walther Ruttmann zijn indruk van de Filmliga bij zijn bezoek aan ons land in eenige artikelen en kleinere vermeldingen weergegeven. Wij citeeren zijn bijdrage voor het Kerstnummer van het dagblad ‘Film-Kurier’:

 

Niederländsche Filmliga contra Filmindustrie. Auf der einen Seite: eine Grosz- und Weltmacht, auf der anderen Seite: eine kleine Schar junger Leute filmbegeistert und filmgläubig bis in die Knochen. Zwei groteske Gegner! Die grosze Industrie - soweit sie bis heute überhaupt etwas von der Existenz dieser Gegnerschaft weisz - sie lächelt. Und sonderbar: die andere Partei lächelt auch. Wer lacht zuletzt? Natürlich die Industrie. Denn sie wird es schlieszlich sein, die ihren Gegner verschluckt, verdaut, und sich durch ihn nährt. Aber auch der Verschluckte wird zufrieden sein, denn im Grunde wollte er gerade das. Er wollte zum Verschlucken und vor allen Dingen zum Verdauen zwingen. Er wirds bestimmt erreichen.

Was ist diese Filmliga? Nun - eigentlich etwas sehr Wichtiges, nämlich: Publikum. Unzufriedenes, protestierendes Publikum. Ein Zusammenschlusz des Teils der Filmkonsumenten, der sich keinenwegs getroffen fühlt, wenn Produzenten, Verleiher, und Theaterbesitzer mal wieder den klassischen Auspruch tun: ‘Wir kennen unser Publikum!’ Der entschiedene Protest gegen diesen nur zu bekannten Refrain der Industrie: das ist die Filmliga.

Nützen Proteste? - Es kommt darauf an, wer protestiert. Und es kommt darauf an, ob es mit einem Geschrei geschieht oder mit einer Tat, Hier ist eine Tat! Was tut sich? -

Ein paar Leute erklären: Die uns zwangsweise in den Kinotheatern vorgesetzte Einheitskost schmeckt uns nicht mehr. Wir wissen aber: es gibt anderes. Wir wissen: es gibt heute schon eine ganze Reihe von Filmen, die nur deshalb unsichtbar bleiben, weil der Typus vorläufig nicht für die Massenbefriedigungsmaschinerie normalisiert ist. Aber gerade diese Dinge wollen wir sehen. Denn sie sind die realen Bestätigungen für unseren Glauben an den Film. Deshalb sammeln wir, Publikum, möglichst viele Menschen um uns, die ähnlich fühlen und schaffen uns so die finanzielle Möglichkeit, die auf üblichem Wege unerreichbaren Dinge zu genieszen.

Auf solche Weise kam in Holland, diesem durch keinerlei Filmproduktion beschwerten reinen Konsumentenland, in verblüffend kurzer Zeit eine Publikumsorganisation zustande, die von einer zur anderen Veranstaltung dauernd wächst und damit ihre Daseinsberechtigung klar beweist.

In Amerika und Deutschland diktiert die Industrie den Geschmack, in Russland der Staat - hier aber ergreift das Publikum die Initiative und fordert. Und siehe da: Seine Forderungen decken sich mit denen der wirklich schöpferischen und revolutionären Künstlerpersönlichkeiten aus allen Ländern.

Zugegeben: Dies protestierende Publikum ist nicht identisch mit ‘dem’ Filmpublikum von heute. Aber es ist bestimmt der Vortrupp des Filmpublikums von morgen. Und das wäre Grund genug, die Produktion zu alarmieren.

Het U.D. over de Filmliga

In een zeer uitvoerige en terzake kundige beschouwing heeft het ‘Utrechtsch Dagblad’ het feit, dat Utrecht van de film ‘Staking’ de première kreeg, geëerd. Ofschoon het overigens ondoenlijk is om de oordeelen van de provinciale pers over onze voorstellingen te citeeren, lichten zij dit keer toch gaarne de volgende bespreking uit deze critiek, wijl zij het kernprobleem der Liga, vooral ook buiten Amsterdam, aanroert:

 

De Filmliga heeft trouwens in het eerste seizoen van haar werkzaamheid ook in onze stad veel goeds gedaan. Misschien heeft ‘men’ andere dingen verwacht; meer sensatie wellicht, meer meesterwerken misschien, meer concreets en

[p. 175]

[13]

 

minder vage abstracties. Maar als men in dit opzicht in de Liga is teleurgesteld is het toch niet háár schuld, maar ligt eerder de schuld bij hen die een onjuiste voorstelling hadden van haar bedoelingen. Het is niet verstandig nu al op het gebied van de film meesterwerken te verwachten, terwijl de filmkunst nog in het stadium van experiment verkeert, wel nu en dan een schoone vrucht voortbrengt, maar doorgaans nog aan 't zoeken is. Er zit iets pikants in om dit experimenteeren mee te maken, te zien hoe de een het hier zoekt, de ander dáár, hoe de een aansluiting nastreeft bij de alledaagsche filmproductie, en de ander zich daar juist zoover mogelijk van verwijdert. De Filmliga heeft ons aangetoond dat op verschillende plaatsen van de wereld begaafde, talentvolle jongeren - ook een enkele geniale - nieuwe banen bewandelen, banen die nog geen breede heirwegen zijn, die ons soms in een doolhof brengen en ook wel in een slop, maar die veelszins merkwaardiger en boeiender zijn dan de oude veelbetreden paden.

Parijsche avantgarde

In het ‘Studio des Ursulines’ werd Maandagavond j.l. één enkele voorstelling van Germaine Dulac's ‘Clergyman’ gegeven. De scenarioschrijver Artaud en zijn surréalistische vrienden hebben echter deze voorstelling zelf in de war gestuurd. De film is terstond van het programma genomen.

 

Nadat de Handelsblad-film op de 5e matinée te Amsterdam als extra was vertoond, heeft de ‘Studio des Ursulines’ te Parijs door bemiddeling van onzen technischen adviseur Ed. Pelster deze film als eerste product van Nederlandsche herkomst op haar programma genomen.

Zij zal gedurende verscheidene weken in dit avantgarde-theater en hare succursalen te zien zijn. Een van onze belangrijkste programmapunten: het beoordeelen van een nationale productie en het propageeren daarvan zoowel binnen- als buitenslands, is hierdoor niet langer een denkbeeldig beginsel.

 

De voorstelling van de ‘Tribune libre du Cinéma’ - programma: Charley Chaplin en de Amerikaansche film uit 1925 ‘Toison d'or’ - is door de surréalisten in de war gestuurd. Charles Léger, die niet bij machte was, de vechtenden te scheiden, liet de zaal door de politie met gummistokken ontruimen. De voorstelling werd geschorst.

 

De Parijsche ‘Ciné Latin’, het vooruitstrevendste avantgarde-theater, heeft voor de komende weken als programma: Murnau's ‘Nosferatu’.

Ruttman's ‘Berlin’ bij Tuschinski

Naar wij vernemen zal Ruttman's ‘Berlin’-film van 4 Maart af in het Theater Tuschinski op Zondagmorgen te zien zijn. Wij waardeeren het zeer, dat ook thans dit theater de noodzakelijkheid blijkt te beseffen, zij het als intermezzo, een werk van artistiek gehalte en zonder commercieele concessies onder de aandacht van het publiek te brengen.