[Van de redactie]
Het eerste Ligajaar



illustratie

Het schijnt ons niet onwenschelijk aan het einde van het seizoen onzen lezers reeds thans een overzicht te geven van de werkzaamheden en lotgevallen der Nederlandsche Filmliga, in afwachting van de jaarverslagen, die in eenige dorre statistische cijfers het gebeurde hebben samen te vatten; te meer, waar wij thans door onze Enquête over materiaal beschikken kunnen, dat ook inzicht verschaft in de opinie van onzen belangstellenden ledenkring. Voor de groote en conscientieuze medewerking, die de Redactie bij de beantwoording van deze enquête mocht ondervinden, zegt zij allen, die aldus het opmaken van een juisten balans hielpen vergemakkelijken, hartelijk dank; een afzonderlijk artikel in dit blad vat de resultaten samen.

De oprichting

der Nederlandsche Liga geschiedde formeel eerst op 17 Sept. 1927. Haar feitelijke constitutie is echter voorgoed verbonden aan de vertooning van de film ‘De Moeder’, op 13 Mei 1927 in

[p. 260]

[2]

 

de societeit ‘De Kring’. Reeds enkele dagen van te voren was het plan gerezen, een filmclub te stichten, die uitsluitend te Amsterdam voor haar leden eenige matinees zou hebben te geven. Dit uiterst bescheiden plan, dat geen rekening kon houden met de niet te vermoeden sympathie in stad en lande, geleek nog in niets op de Liga, zooals die in het afgeloopen jaar gewerkt heeft. Zelfs de zoo gelukkig gebleken naam ‘Filmliga’ werd pas laat ontdekt, nadat eerst betiteling der te stichten vereeniging met ‘Willem de Zwijger’ was voorgesteld! De 13e Mei echter was beslissend voor de toekomstige formatie. Nadat de film ‘De Moeder’ in een historische, uitermate woelige bijeenkomst, waarin men om een plaats worstelde en waarbij de politie nog meende te moeten ingrijpen, was vertoond, bleek door het teekenen op lijsten voor een op te richten Filmliga Amsterdam, dat de belangstelling voor de zoo smadelijk verwaarloosde filmkunst en haar vertooningsrecht veel grooter was, dan de samenzweerders van ‘Willem de Zwijger’ hadden durven hopen. Vandaar dan ook, dat zij uit erkentelijkheid tegenover de ‘Moeder’-film, aan wier meesleependen invloed het eerste enthousiasme zonder twijfel voor een deel te danken was, herhaaldelijk gepoogd hebben het opvoeringsrecht van dit werk voor de Liga te verwerven; door de complicaties, die aan het thans opgeheven verbod waren verbonden, mislukten die pogingen echter. En al beschouwt het Hoofdbestuur het Ligaseizoen wel allerminst als mislukt, omdat deze ééne film ontbrak, toch blijft het een lacune in de programmareeks, dat ‘De Moeder’ achter slot en grendel diende te blijven. Het volgend seizoen zal het groote opus van Pudowkin weer onder onze oogen brengen.

Nauwelijks was de voorloopige oprichting eener Filmliga Amsterdam een publiek feit geworden, toen reeds sympathiebetuigingen uit Rotterdam, gevolgd door levensteekenen uit andere steden, van een nog verder verbreid interesse voor de film blijk kwamen geven. Niettemin meende het voorloopig bestuur in den beginne zuiver plaatselijk te moeten organiseeren, aangezien de wenschelijkheid van een algemeene band pas later, en wel hoofdzakelijk door bestudeering van de verhouding tot het buitenland, uitkwam. Zoo werd, nadat het voorloopig bestuur 24 Mei o.a. met ‘Jazz’ en ‘Rien que les Heures’ een voorstelling voor genoodigden der pers in het latere Liga-laboratorium, de studio der fa. ‘Capi’ had gegeven, op 25 Mei de Filmliga Amsterdam geconstitueerd in een druk bezochte vergadering in de societeit ‘De Kring’.

In den loop der zomermaanden werd herhaaldelijk overleg gepleegd tusschen het bestuur der Filmliga Amsterdam en de voorloopige comité's in andere steden. Het zou te ver voeren, een volledig overzicht van deze besprekingen te leveren, daar meer en meer als eerste noodzakelijkheid naar voren kwam de stichting van een algemeene NEDERLANDSCHE FILMLIGA met een centraal Dagelijksch Bestuur en een centrale Technische Leiding. 17 Sept. 1927 kop eindelijk tot de formeele stichting in de societeit ‘De Kring’ worden overgegaan.

De Liga en haar afdeelingen

Pas na de oprichting der Nederlandsche Filmliga, die bij K.B. van 26 Mei 1928 de Koninklijke Goedkeuring op haar statuten heeft verkregen, kwam het tot de definitieve formeering van deafdeelingen, waarmee de Liga in dit jaar heeft gewerkt, Rotterdam volgde het voorbeeld van Amsterdam, door in een bijzonder manifest de medewerking der burgerij in te roepen, en met verschillende variaties geschiedde zulks ook in de andere plaatsen, die voor een Liga-afdeeling in aanmerking wenschten te komen. Rotterdam, Utrecht, Groningen en Delft (buitengew. afd. ‘Vrije Studie’) waren in korten tijd gereed. Pas veel later volgde Haarlem, en de rij werd gesloten door den Haag. Naderhand werden in andere steden nog pogingen aangewend, om tot oprichting van een afdeeling te geraken; maar de organisatorische bezwaren, aan een late constitueering verbonden, mitsgaders verschillende omstandigheden van localen aard, bewerkten, dat de Nederlandsche Liga in het afgeloopen seizoen haar programma's in de genoem de zeven afdeelingen deed circuleeren. Is deze organìsatie in afdeelingen bevredigend gebleken? Ten deele ja, ten deele neen. Ja: omdat de verhouding tusschen Hoofdbestuur en Afdeelingsbesturen bijna doorloopend uitstekend was. Neen: omdat de verwachtingen die men in de diverse steden van de Liga-programma's koesterde, te zeer uiteenliepen. Een woord van dank past hier voor de afdeelingsbesturen, die voortdurend het Hoofdbestuur ondersteunden in zijn pogingen, de ‘Liga-idee’ zoo zuiver mogelijk te bewaren. Immers, hoewel in bepaalde gevallen natuurlijk concessies aan de wenschen van in meerderheid ‘conservatievere’ afdeelingen, die van de film niet zoo zeer een zelfstandige kunstvorm, als wel een spel- of ontwikkelings-phaenomeen hadden verwacht, konden worden gedaan, handhaafde het Hoofdbestuur de oorspronkelijke opvatting, dat het in de Filmliga om de film behoorde te gaan. Dat het deze opvatting heeft doorgezet, steeds in nauw overleg met de afdeelingsbesturen, met wie herhaaldelijk mondeling werd beraadslaagd, heeft ten gevolge gehad, dat thans gebleken is, in hoeverre het eerste enthousiasme

[p. 261]

[3]

 

ook een werkelijk begrip van het probleem met zich bracht. Het blijkt dan, ook uit de resultaten der enquête, dat Amsterdam, Rotterdam, Utrecht en Delft, deels ook den Haag, vatbaar waren voor de film, die zich bewust van de bioscoop afwendt, terwijl in Haarlem en Groningen de majoriteit der leden waarschijnlijk iets geheel anders had verwacht. De sterke afdeeling Amsterdam eindigt het jaar met een groot ledenaantal (vooral hier werd het lidmaatschap 2e termijn een aanwinst!) en een gunstigen financieelen toestand. Rotterdam heeft met geldelijke moeilijkheden te kampen gehad, maar de energie van het afdeelingsbestuur en (het blijkt weer uit de enquête!) de algemeene belangstelling bij de leden leveren hier als som een succesvol seizoen op. Utrecht kon zelfs één extra-voorstelling geven. Eén der meeste verheugende symptomen van dit seizoen is voorts de studentenafdeeling Delft (‘Vrije Studie’), die een ongekend collectief enthousiasme ontplooide, waarvoor het Hoofdbestuur ten zeerste erkentelijk is; dat juist in de stad der techniek de belangstelling voor de bij uitstek technische kunstvorm zoo spontaan bleek, is één der belangrijkste winsten mede van het Ligajaar!

Daarentegen leidde den Haag, zonder bepaald te mislukken, een voor deze stad ziekelijk bestaan. Een reorganisatie, een winst van krachten, is hier zeer noodzakelijk, want zelfs het actieveafdeelings-bestuur kan zonder een verdubbeld ledenaantal weinig uitrichten! Toch onderscheidt den Haag zich door een althans eénigszins belangrijk centrum van geïnteresseerden van de thans overledenen: Haarlem en Groningen. Hoe loffelijk Groningen ook zijn eer gered heeft, hoe ingespannen en toegewijd het Haarlemsche afdeelings-bestuur ook gestreden heeft: men kan niet anders constateeren, dan dat noch Groningen, noch Haarlem rijp zijn voor de film, zooals die zich in de laatste jaren van zijn ketenen bevrijdt. De kring der toegewijden is hier te klein, om een volledige reeks Ligaprogramma's te kunnen rechtvaardigen en....financieren!

Voor de toekomst zal dus de organisatie der afdeelingen belangrijk gewijzigd moeten worden. Hier zal moeten gelden: versterking der idee bij vrijer mogelijkheden in de practische programmakeuze. Langs dezen weg zal ook de oplossing moeten worden gezocht, die het Hoofdbestuur, dat in dit jaar met werk overstelpt werd, bij zijn taak verlichting brengt.

Op deze plaats heeft het Hoofdbestuur tenslotte zijn hartelijken dank over te brengen aan Mr. Polenaar te Amsterdam, die nooit zoo weinig tijd kon beschikbaar hebben, of de Liga kon nog worden gehoord! Een beteren juridischen raadsman had onze vereeniging zich niet kunnen wenschen!

CINÉMA: MOYEN D'EXPRESSION NOUVEAU À L'ÉCHELLE D'UN NOUVEAU MONDE, - AUX DESTINS SANS LIMITES. UN PLUS GRAND SIÈCLE, AINSI, EST COMMENCÉ.
MOUSSINAC

De samenstelling der programma's,

het eigenlijke doel der Liga, heeft het Hoofdbestuur en de Technische Leiding meer hoofdbrekens gekost, dan men in het algemeen zal vermoeden. In de eerste plaats betrof het hier een werk zonder antecedenten; in de tweede plaats hadden wij steeds rekening te houden met de beperkte geldmiddelen der vereeniging, vooral in het laatste halfjaar, toen de afdeelingen met zes programma's hun taak hadden volbracht. Materiaal was er te over; maar niet alles kon binnen ons bereik komen, daar niet overal een geest van tegemoetkoming vaardig was. Daartegenover staat, dat verschillende binnen- en buitenlandsche firma's het belang der Liga wel degelijk inzagen, zoodat aan hun medewerking een vergemakkelijking van onze keuze zeker te danken is. Namen noemen zou te ver voeren; wij constateeren met erkentelijkheid het feit, als bewijs, dat niet ieder atoom in de bioscoopwereld door de dollarhegemonie is vergiftigd!

Hoewel er zooveel mogelijk naar werd gestreefd, de afdeelingsbesturen in de programmakeuze te kennen, moest hier de practijk voorgaan; d.w.z. in hoofdzaak geschiedde (en zàl moeten blijven geschieden) de keuze der op te voeren films door het Dagelijksch Bestuur en de Technische Leiding. In het bijzonder de leveringscondities in het buitenland maakten dit onvermijdelijk. Gelukkig hebben wij uit de enquête mogen opmaken, dat men zich doorgaans bij onze keuze bevredigd heeft gevoeld! Wel, wij zeiden het reeds, missen wij zelf enkele films, als ‘De Moeder’; maar uitsluitend de harde noodzakelijkheid dreef er ons toe, onze wenschen te beperken, waar wij het liever niet gewild hadden. Gaarne b.v. hadden

[p. 262]

[4]

 

wij Germaine Dulac en Ludwig Hirschfeld-Mack nog hier gezien; maar door verschillende omstandigheden moest dit alles tot het komend seizoen worden uitgesteld. Overigens: wij mochten aanvangen met een ‘wereld-premiere’, Cavalcanti's ‘En Rade’!

Het Hoofdbestuur stond met het oog op de samenstelling der programma's geregeld in verbinding met Parijs en Berlijn. Onze technische leiders, de heeren Ivens en Pelster, konden daar dikwijls mondeling de Ligabelangen bepleiten, terwijl het Bureau International du Film te Parijs, dat onder leiding staat van onzen buitenlandschen correspondent M.H.K. Franken, in dit opzicht uitstekend werk heeft gedaan.

Over de aesthetische waarde der programma's handelt een afzonderlijk artikel, gewijd aan de enquête. Wij hebben te dezer plaatse nog slechts één naam te noemen: de firma Capi te Amsterdam. Dat de naam ‘Capi’ van den aanvang af onverbrekelijk aan de strijd voor het Liga-ideaal is verbonden, dat de firma Capi haar projectiekamer steeds belangeloos aan de Liga voor het zoo belangrijke proefdraaien der programma's heeft afgestaan, hebben wij op hoogen prijs gesteld. De nachtelijke zittingen in de Kalverstraat zal geen onzer ooit vergeten!

Het buitenland

werd al spoedig één der belangrijkste factoren, zoo niet de belangrijkste, op het repertoire van Hoofdbestuur en Technische Leiding. Wij vermeldden al de voortdurende relaties in verband met de samenstelling der programma's. Van niet minder gewicht was echter de ideëele samenwerking. Terwijl uit het Manifest, dat de Filmliga Amsterdam verzond (Mei 1927) blijkt, hoe weinig contact er met het buitenland bestond, heeft de toestand zich in 1927 en '28 grondig gewijzigd. Voor de oprichting der Liga bestonden in Parijs en Brussel geïsoleerde groepen film-belangstellenden. Nà de oprichting der Liga heeft de beweging zich uitgebreid en is het contact voorgoed gevonden. Wij merken op dat het voorbeeld van de Liga onmiddellijke navolging vond; zoo in Berlijn, waar de ‘Gesellschaft Neuer Film’ en het ‘Volksverband für Filmkunst’ het Ligapad betraden, in Genève, waar een brandpunt van filmleven ontstond. Met de ‘Film Arts Guild’ te New-York werd herhaaldelijk gecorrespondeerd, terwijl van de Parijsche avant-garde-theaters in het bijzonder de nieuw opgerichte ‘Studio 28’ in nauwe relatie tot de Liga kwam. Met verschillende buitenlandsche cineasten hield de Liga geregeld voeling. Zeer verheugend was het te kunnen constateeren, dat onze beide buitenlandsche gasten, Cavalcanti en Ruttmann, na hun verblijf alhier in de fransche en duitsche filmpers de Liga lof toezwaaiden. Ook uit de buitenlandsche medewerking aan ons blad bleek de groei der internationale betrekkingen.

Juist dit punt: het buitenland, geeft ons aanleiding tot optimisme. Wanneer ergens een internationalisme, dat geen vervlakking is, mogelijk zal zijn, dan is het zeker op filmgebied, waar ieder land zijn verstaanbare uiting kan geven, zonder zijn bijzonderheid op te offeren! Wij meenen een goed werk te verrichten, door via Liga en Bureau International du Film dit internationalisme te helpen bevorderen!

Het binnenland

geeft minder aanleiding tot uitvoerigheid. De opzet der Liga was niet exclusivistisch, maar de organisatie eischte beperking. Propaganda voorde goede film buiten de Liga kon dit jaar hoofdzakelijk in geschrifte geschieden, daar de vereenigingsbasis alle commercialiteit en exploitatie verbood. Wel meenden wij in den geest van ons programma te werken, door enkele malen voor andere vereenigingen een filmavond met inleiding te organiseeren.

Bijzondere attentie verdient de eerste geboortekreet van de nederlandsche film. De Liga heeft hier stimuleerend gewerkt, door de Handelsbladfilm van Aafjes en Ochse, de wetenschappelijke films van Mol en tenslotte de film ‘De Brug’ van haar technischen leider Joris Ivens op haar programma te brengen. Het was een groote voldoening voor het Hoofdbestuur, dat deze Nederlanders gastvrij in den vreemde werden ontvangen of in het volgend seizoen ontvangen zullen worden. Te Parijs plaatste de heer Pelster de Handelsbladfilm en de Kristallenfilm, terwijl ‘De Brug’ in de komende maanden zijn tournee door Europa zal beginnen.

Het binnenland brengt ons tot het speciale punt

Verhouding tot andere personen en corporaties

Helaas moeten wij beginnen te constateeren, dat de officieele organisatie van het bioscoopbedrijf (andersgezegd ‘bioscopie’) de Liga niet heeft opgemerkt; de Nederlandsche Bioscoopbond gaf in zijn Jaarverslag duidelijk te kennen, dat hij, nadat vast was komen te staan, dat van de Liga geen commercieele concurrentie te duchten was, verder van al dat onbegrijpelijke getheoretiseer niets wilde weten. Wij hebben deze houding in ons blad uitvoerig besproken en behoeven er dus niet op terug te komen. Tot den Bioscoopbond verhielden wij ons als tot den Bond van Bakkersgezellen. Een spoor van begrip van de zaken, waarom het ging, was niet te ontdekken.

[p. 263]

[5]

 

Dat wij daarentegen vaak op de medewerking van particulieren uit het bedrijf mochten rekenen, stemt ons tot dankbaarheid. Dit neemt niet weg, dat de invloed in programmakeuze van de Liga op de bioscopen van eenig belang bleek. Verschillende reprises en russische films van waarde werden door onzen moreelen druk op het programma genomen, al is dit succes niet altijd aan aesthetische overwegingen te danken geweest. De door ons vertoonde film ‘Gras’ b.v. maakte weliswaar later een nieuwe tocht door de bioscopen; maar uit de wijze, waarop nog dezer dagen een amsterdamsche bioscoop dit sterke en eenvoudige werk per advertentie aankondigde, blijkt wel voldoende, hoe toevallig zulke incidenteele tegemoetkomingen aan de ‘kunstfilm’ zijn! Hadden wij de voldoening, dat het theater Tuschinski in bijzondere Zondagmorgen-voorstellingen Ruttmann's ‘Berlin’ aan het publiek presenteerde, de voorgeschiedenis van deze opvoeringen was van een zoo onaangenamen aard, dat wij gedwongen waren, daarop in ons blad terug te komen. Door de instelling van de rubriek ‘Filmcritiek’ hebben wij getracht, ook in de bioscopen te waardeeren, wat er te waardeeren viel. De volstrekte afhankelijkheid van een commercieel toeval blijft echter voorloopig alle ontwikkeling der ‘bioscopie’ in Nederland belemmeren, zoodat het bioscoopwezen in doorsnee in beschaving verre achterstaat bij b.v. Duitschland. Enkele prijzenswaardige pogingen tot verbetering daargelaten, is Nederland geheel gespeend van een filmtheater. Het spreekt vanzelf, dat de Liga haar ideaal in de stichting van een werkelijk filmtheater blijft zien, al kan daaraan voorloopig nog niet dadelijk worden gedacht.

De verhouding tot de politioneele en fiscale autoriteiten was van den aangenaamsten aard. Wij gevoelen ons gedrongen, de politie dank te betuigen voor haar ruime opvatting, waar het gold de vertooning van russische films. Zij begreep in tegenstelling tot de traditioneele profeten eener komende revolutie, die ons politieke bedoelingen in de schoenen wilden schuiven, waarom het ons te doen was.

Tot geregelde samenwerking met lichamen als de V.O.O.F. en de volksuniversiteiten kwam het dit jaar niet, hoewel daartoe pogingen werden aangewend. Op de filmavonden, die wij voor eenige andere vereenigingen organiseerden, wezen wij reeds. De ontworpen reorganisatieplannen zullen ook op dit gebied de mogelijkheden uitbreiden.

Betrekkingen met Indië konden nog niet tot een practisch resultaat leiden, hoewel onze technische leiding in die richting verschillende stappen deed. De in April en Mei 1928 te 's-Gravenhage gehouden Internationale tentoonstelling op Filmgebied had, wat de grondgedachte betreft, onze volle belangstelling, zoodat de Liga hier door een kleine stand was vertegenwoordigd. Een Liga-avond met Liga-films, aangeboden door het Hoofdbestuur, was echter zeer onvoldoende door het tentoonstellingscomité voorbereid, zoodat wij aan deze samenwerking geen aangename herinneringen hebben bewaard.

Wij behoeven hier zeker nauwelijks nog eens op te merken, dat de matinee van het cabaret ‘Mitropa’ en de Cocteau-matinee in den Stadsschouwburg, waar de leden der Filmliga reductie genoten, goed of slecht, artistiek geenerlei verband met de Liga hielden.

De pers

heeft onzen matinees doorgaans ruimschoots belangstelling geschonken. Dat, hoofdzakelijk in Amsterdam, bijna de geheele dagbladpers over bekwame critici op filmgebied bleek te beschikken, was mede één der aangenaamste ontdekkingen van het jaar. Wel is juist hier thans een allerzonderlingst dualisme geschapen, doordien de bioscoopfilms slechts bij hooge uitzondering aan den filmcriticus worden toevertrouwd, terwijl de door ons gewenschte critiek slechts op enkele ‘groote’ films en op de Ligaprogramma's wordt uitgeoefend! Ook in dit opzicht heeft de duitsche pers vaak beter maatstaven. Wij weten echter, dat deze aangelegenheid niet tot de machtssfeer der critici behoort; het schandelijke proces tegen den parijschen filmcriticus Léon Moussinac, waarvan wij onlangs melding maakten, is voor de bestaande verhoudingen illustratief! Wij meenden ons echter schrap te moeten zetten tegen de behandeling, die wij van het dagblad ‘De Telegraaf’ ondervonden. Er bestaat voor ons geen aanleiding op deze zaak terug te komen, aangezien wij ons standpunt in een uitvoerig hoofdartikel documenteerden en sedert dien ‘De Telegraaf’ onze voorstellingen heeft genegeerd. Ook onze afdeelingen in Rotterdam en Den Haag genoten in het algemeen de medewerking van een deskundige pers. Hetzelfde kan moeilijk gezegd worden van de ‘provincie’, waar eigenlijk alleen Utrecht een filmcritiek van beteekenis bezit, enkele uitzonderingen elders niet te na gesproken. Bijzondere en kundige belangstelling vonden de Ligaprogramma's bij de studentenpers, die zich steeds voor de filmproblemen openstelde. Nog een enkel woord zij gewijd aan

Het orgaan ‘Filmliga’,

dat zich blijkens de enquête en het abonnentenaantal, in de genegenheid der lezers heeft mogen verheugen. Wij kunnen op deze plaats slechts

[p. 264]

[6]

 

zeggen, dat wij getracht hebben, ons blad te maken tot een principiëel en offensief tijdschrift. Daarom ook hebben wij scherpe polemieken niet ontweken, in de meening, dat in ons land vòòr alles behoefte is aan een onafhankelijk element in de perswereld. In de eerste plaats toch wilden wij in ‘Filmliga’ den neerslag geven van een vereeniging, die een idee te verdedigen en te propageeren heeft. Om het karakter van het tijdschrift internationaal te houden, verzochten en verkregen wij meermalen de medewerking van buitenlanders, waarvoor wij ten zeerste erkentelijk zijn. Om dezelfde redenen lieten wij deze bijdragen onvertaald.

Het spreekt vanzelf, dat de onkosten van ons blad, ook al geschiedde redactie en medewerking belangeloos, niet onaanzienlijk zijn geweest; de abonnementsprijs immers was uiterst laag. Wij zijn dan ook den uitgever Clausen en zijn deskundig personeel erkentelijk voor de wijze, waarop zij het risico en de verzorging van de uitgave hebben aanvaard. De klacht over een tekort aan illustratie, die wij hier en daar hoorden, is daarom onbillijk, waar meerdere cliché's de kosten te zeer zouden hebben verhoogd.

Eenerzijds door critiek op onze eigen matinee's, anderzijds door instelling van vaste rubrieken als ‘Journaal’, ‘Filmcritiek’, ‘Onder de Peristyle’, hebben wij getracht ook met de pen te bewijzen, dat de Liga geen enkel zakelijk belang, maar slechts een idee wil vertegenwoordigen. Door het peil niet al te ‘populair’ te houden, meenden wij het bestaansrecht van het blad naast de veelvuldige magazines te accentueeren.

Perspectief

is er in de film overal. Wij zijn dan ook besloten door te gaan en door thans reeds grootendeels uitgewerkte reorganisatieplannen aan de vergadering in September voor te leggen, ons werk te continueeren. Het zou voorbarig zijn, deze reorganisatie in den komkommertijd reeds te onthullen, waar zij zuiver van practischen aard zal zijn. Aan het beginsel waaruit de Liga ontstond, zal niet worden getornd. Wij hebben slechts na te gaan, waar de machine niet vlot liep, waar de constructie vereenvoudigd kan worden.

Wat wij echter voor alles noodig hebben, is: Uw medewerking. Daarvan zal afhangen, of wij in het komend seizoen kunnen voortzetten, wat wij begonnen hebben.

Werkt dus propagandistisch in Uw omgeving! Bezoekt de vergadering in September!

In September rekent het Secretariaat op Uw opgaven van nieuwe leden, rekent de redactie op nieuwe abonné's!