[Critiek]



illustratie

N.B. BIJDRAGEN ONDER DEZE RUBRIEK BEVATTEN PERSOONLIJKE OORDEELEN, BUITEN VERANTWOORDELIJKHEID DER LIGA ALS ZOODANIG. ZIJ WORDEN DAN OOK STEEDS MET VOLLEN NAAM EN TOENAAM ONDERTEEKEND. - RED.

Pudowkin: De laatste dagen van St.-Petersburg
Roxy-Theater, Amsterdam

Sedert de beroemde avond van ‘De Moeder’ op de Kring, is de naam Pudowkin met een stralenkrans omgeven: zijn onopzettelijk en onverzettelijk werk gestoord door een hollandsch magistratikel stelde zich door deze logge inmenging zoo hooghartig in een licht van partijlooze, Olympische volkomenheid, dat het niet verder aan zich tornen liet. Nu echter verschijnt een van zijn scheppingen in een smakelooze omgeving van wandschilderingen en apenooten, van haar luister ontdaan, en we mogen - durven - een kritisch oordeel toe te lichten. We kunnen er niet aan twijfelen: er is teruggang. Voornamelijk, lijkt mij, omdat deze persoonlijke cineast ditmaal binnen zijn bolsjewistische, en buiten zijn artistieke boekje gekomen is. Vroeger: het bijzondere drama, onbewust, gegeven als een autonoom deel van hetvermoedealgemeene. En nu, de groote troebelen voorop, met eenige vaste punten van meer persoonlijken aard, ter realiseering. Overal merken we het, van beeld tot beeld, van tafereel tot tafereel: daar waar de gebeurtenisssn de lijst van het enkelingsleven doorbreken, en tot massale aktieën uitgroeien, komt een zekere verwarring die alleen voor hem die de feiten mee beleefde, geheel te volgen is. (In hoeverre in deze film gekorven werd, kan ik natuurlijk slecht beoordeelen). Geef Pudowkin een arbeidersgezin, waar gestaakt wordt en hij zal die klasse-tragiek doen leven, zonder iets te sparen, snijdender en nabijer nog dan Eisenstein. Geef hem een stad in oorlogsfurie en hij zal ze oproepen: de boven hun eigen geest uit geestdriftige klerken, de kinderachtige woede van een menigte op een dom en onschuldig voorwerp, de oude menschen die meegesleurd worden in de razernij, maar die hun bekommering niet konden bedwelmen; de zeldzaam veelzeggende trommelslager, onvergetelijke figuur, die zonder een kreet, maar met een stille, krampachtige hoopvolle glimlach zijn gelijkmatige werk doet: we hooren hoe in zijn hoofd een steeds terugkomende versregel dreunt, of een vaderlandslievende zin als: De Duitscher moet kapot...boem, boem, boem..een twée, drie, vier, vijf, zes, en - de Duitscher...aldus de heele dag lang. Mijn verontschuldigingen zijn misschien noodig, dat ik hier de nadruk leg op een vrij onbeteekenende persoon, maar dit is nu eenmaal de man die mij trof, - dat ieder zich de zijne herinnere.

Maar laat Pudowkin een omwenteling leiden, dan is zijn meesterschap voorbij: troepen vrienden of vijanden rennen voorbij, vuren en vallen, we zijn verstomd, maar leven minder heftig mee. Of laat hij de oorlog onder handen nemen - we krijgen wat rook, granaten en aanvallen in de regen, tot het oogenblik dat de ééne soldaat komt, de schamele ploeterende man met de beslikte kapotjas in het druipende ravijn, of de prachtige Gorky-kop, die twijfel zegt. En het heele tijdvak van het Voorloopig Bewind is scherp getypeerd door énkele áangedane intellektueelen die het blijkbaar zeer oprecht meenen, en door een vrouw die een hysterische lachaanval krijgt. Hier ligt de tweespalt die het geweldige ‘Ende von St. Petersburg’ onevenwichtig maakt: de mensch die alles was, maar geen forsch materiaal

[p. 270]

[12]

 

tot propaganda, wordt terzijde geschoven voor de menigte die sterker meesleept, maar minder blijvend ontroert. Pudowkin heeft het volk liefgehad - mannen en vrouwen, jongen en ouden, stakers en onderkruipers - en hij heeft dit onvergelijkelijk mooie gevoel tot kunst gemaakt, maar het opgaan in een unanimistische massa, die een persoon op zich zelf wordt, kent hij veel minder dan Eisenstein, hoezeer ook die nog de zoon bleef van Stanislafsky's Rusland.

Tenslotte een woord over een volmaakt onbelangrijke zaak, die intusschen nog steeds opheldering schijnt te behoeven. Zijn dèze films partijkiezend tusschen menschen? Is hier sprake van schoftige werkgevers en ‘edele arbeiders’. Neen, maar natuurlijk hebben we wel te beseffen dat een kapitalist het maaksel is van een stelsel, dat hem er toe dwingt, de politie te halen als een fabrieksman zijn kantoor kort en klein slaat. Hij is hiermee niet persoonlijk hardvochtig, maar logisch kapitalist. Al degenen onder ons die op oogenblikken als deze, roepen dat hun klasse onrechtvaardig bedeeld is, vergeten, dat zijzelf in een dergelijk verhouding exakt het zelfde gedaan hadden. En trouwens, worden deze menschen niet óók tragisch gemaakt? Ontroert niet de bedrijfsleider, als hij na de revolutie schokkend van ellende wegrijdt? En let wel - zijn klacht is niet: wat gaat er met mijn centen gebeuren? maar: wat gaat er van Rusland worden? Objektief of niet? O! - Of dan denk ik aan Kerensky, die de volle maat krijgt van wat hem toekomt. Deze aristokratische, nerveuze, gladgeschoren kop en deze slanke gestalte in zijn eenvoudig zwart uniform geven werkelijk in waarheid het beeld van den hooghartigen salonsocialist-dictator, die zijn jas uittrekt als hij spreken gaat, tot de soldaten van wie hij er geen enkele de hand zou willen drukken. En zijn de stakers en bolsjewisten engelen? Wel nee, daar wordt niet van gerept: ze hebben honger, en dit is een geschiedkundig feit.

We zien dan verder voor onze oogen wat destijds gebeurd is, en dat de Sovjets op de overwinning van het proletariaat trotsch zijn, en haar in beeld brengen, valt ze waarachtig niet kwalijk te nemen. Laat Mussolini van de marsch naar Rome een epos maken (wat hij niet kan, omdat hij erboven staat) en we zullen zeker ook een zekere vage sympathie met de zwarthemden voelen, die echter evenmin ‘kwaad kan’ - en elk socialist die dan fluit is een ezel en een rekel. Meegaan in politieke gedachten is volslagen een ander ding. Men zal mij tegenwerpen dat het doel van dit alles geen kunst is, maar propaganda. Wat gaat mij dat aan? Als ik de verzen lees van de manke schoolmeester Tyrtaios, dan sla ik het boek ook niet vol walging dicht, omdat ik in de Messeniërs begrijpelijkerwijs geen boeven zien kan. Alsjeblieft niet buitensluitend en krenterig doen met het weinigje filmkunst dat ons toebedeeld wordt.

Meneer Colgate waardeert misschien geen kunstenaar die zich de tanden met konkurrentie poetst...

H. BRUGMANS

Robison: Looping the Loop
Rembrandt-Theater, Amsterdam

Het is moeilijk, geen satyre te schrijven. Ik heb mij laten vertellen dat deze met veel ophef film de eerste is van een nieuwe reeks, waarmee de Ufa76 zich uit het failliet der vorige jaren wil redden. Was ze er maar in gebleven!

Er is geen grein nieuwigheid in dit kleinburgelijk kliekje, speciaal toebereid voor het Hollandsche hart, dat met de andere harten der wereld dit gemeen heeft, dat er als goed geld uitkomt, wat er als koek ingaat. Het Hollandsch hart is een lang niet onvoordeelig zaakje: ‘lach dan, paljazzo’ op het harmonium is sinds lang de aria van den middenstand. Hoe ver in alle opzichten staat dit product beneden het dan zoogenaamd reeds verouderde ‘Variété’, waarvan het alles gapt, behalve wat er film in was. Hoe krampachtig wentelen Werner Krauss (met zijn ditmaal wel zéér monotoon masker) en Jenny Jugo zich in een soort psychologischen buikdans door dit even mallotig als mallotig uitgewerkt circus-scenario! Wij zijn weer tien jaar terug, met dit verschil, dat wat toen een naief beginstadium was, thans door alle schommelingen heen toch een vaste koers voor de superproductie blijkt te zijn. Wie eischt dit: het publiek zelf? werkelijk? of een directie die er op die z.g. publieke smaak maar lustig op los gokt? Het ergelijke van dit alles is, dat een regisseur als Robison, - ofschoon geenszins een licht in de duisterste aller werelden: die van de film, - op een paar strooken bewijst, dat hij het klappen van de zweep wel kent, zij het dan ook niet meer dan het klappen. Want de reis naar Londen, de droom van den clown en de looping the loop zelf zijn zeker wel knappe kleine staaltjes regie, maar zonder eenige originaliteit, zonder eigen durf, en daarom zonder geloof. Zij treffen niet meer dan als een examenproef, een bekwaamheidsbrevet. Nergens een record, nergens een eigen verdiende prestatie. Mocht de zweep hier zelf maar eens over heen gelegd worden.

[p. 271]

[13]

 

Het is weer zoo geheel en al uit den volksgaarkeuken. Voor 80 ct. soep, aardappelen, vleesch en groente, met een toetje. Het wordt telkens grooter wonder waarom Jannings naar Amerika gegaan is. Zijn slechte films maken ze in Duitschland toch evengoed.

HENRIK SCHOLTE

76De Ufa-journalen bevatten thans reeds meermalen het bekende Cavalcanti-ruitje uit ‘Rien que les Heures’ als welkom rustpunt. Begint van het Journaal de victorie? Geen wonder, het bevat dikwijls meer film dan het heele hoofdprogramma tesamen. En componeerde Darius Milhaud niet reeds een volledige Jazz voor een bioscoopjournaal?