Menno ter Braak:
Ons tweede programma
Na in het vorig jaar ‘Nosferatu’ heeft de tweede voorstelling van ons tweede seizoen ons een in het algemeen ontevreden publiek gebracht. En al stelt niettemin een onzer dagblad-recensenten ‘Visages d'Enfants’ boven de ‘Coquille’, wij zijn er ons van bewust, ditmaal een belangrijk deel onzer leden te hebben mishaagd, en wenschen dit besef allerminst te verdoezelen. Daarvoor is de Liga niet opgericht...
In de eerste plaats is thans, door een samenloop van omstandigheden, toevallig eens aan het licht gekomen, hoe talrijk de moeilijkheden zijn, die de mandatarissen van onze vereeniging voortdurend hebben te verwerken. Voortdurend: want de gezapige en der Liga onwaardige documentaire film, waarvan wij de omineuze naam maar zullen opbergen in den schrijn der vergetelheid, is slechts een enkel staaltje van de korte termijnen, waarbij de Liga, helaas, vaak moet leven! Het spreekt vanzelf: wij hopen U in het vervolg de bezigheid van het film keuren, waarmee wij vele avonden verslijten, in het theater te besparen; en dèze tegenvaller was een buitengewoon feit, zelfs voor ons. Maar de Amsterdamsche Ligaleden, die er dan toch eens tegen wil en dank aan moesten gelooven, zullen ons wellicht in één opzicht dankbaar willen zijn. Zij hebben één blik geworpen in het onverkwikkelijke vuilnisvat, waaruit wij de zeldzame kostbaarheden moeten opdiepen; éénmaal hebben zij met ons gedaan, wat wij voor ieder programma moeten doen: zien, zien, zien, en nog eens zien, vooral op niemands oordeel vertrouwen, en schiften. Eénmaal is naar buiten gebleken, dat de films niet voor ons klaar liggen en dat geen welwillende sinterklazen ons trommels celluloïd voorzetten. Dit visioen mogeòns bij de documentaire film ‘...land’ eenigermate tot verontschuldiging dienen, meer nog, hopen wij, illustreert het even onze vaak weinig dankbare taak...voor anderen.
De fragmenten van ‘La Folie des Vaillants’ waren niet bij machte de onwaardige inleiding te doen vergeten. Germaine Dulac geeft hier nogmaals het bewijs, dat zij haar theorieën ook in de praktijk gestand tracht te doen. Nieuwe revelaties bracht dit werk intusschen niet; wij werden dikwijls aan ‘Invitation’ herinnerd.
Maar voor den hoofdschotel van den middag, Feyder's ‘Visages d'Enfants’, zijn eenige commentaren achteraf niet overbodig. Voor alles is ons uit de vertooning van deze film ten duidelijkste gebleken, dat zij, die onze enquête van het vorig jaar beantwoordden met een beslisten eisch om integralevertooning, in het ongelijk worden gesteld. Toen wij ‘Die Perücke’ en ‘Raskolnikov’ gaven, meenden wij gerechtigd te zijn, zelf de filmisch waardevolle gedeelten naar voren te brengen en de rest in een natuurlijk. graf achter te laten. Het resultaat was, dat men er ons van ‘verdacht’, ook andere waardevolle gedeelten te hebben gesupprimeerd en om volledige opvoering vroeg. Thans, door de complete vertooning van ‘Visages d'Enfants’, lieten wij de beoordeeling geheel aan den toeschouwer over. Met dit gevolg, dat men zich ergerde aan slappe en pathetische stukken, dat men zich tenslotte verveelde en ons, misschien, opnieuw ‘verdacht’...Integrale vertooning mag in uitzonderingsgevallen aanvaardbaar zijn, wanneer het oude, belangrijke films betreft, in het algemeen is zij, dit komt wel aan het licht, af te keuren. Niet, omdat men het gemiddelde Liga-lid als ervaren filmziener zou moeten onderschatten; maar alleen, omdat het ondoenlijk
[28]
BED EN SOFA
is, het aesthetisch belangrijke te genieten in een omgeving van zuiver antiquarisch gehalte. Hoe objectief men ook moge zijn: geen publiek is bestand tegen een dusdanig critische rol.
Waar schrijver dezes ‘Visages d'Enfants’ in het programma besprak, daar ligt het voor de hand, dat het hem aan het hart gaat, dat zijn protégé zulk een koele ontvangst ten deel viel. Het is mijn vaste overtuiging, dat de zeer belangrijke film-qualiteiten van Feyder's werk sterker en zuiverder zou hebben gesproken, wanneer de schaar van Ivens had ingegrepen. Nu was men gedwongen zich in een scenario te verdiepen, dat geen aandacht verdient; nu hinderde het sentimenteele portret en stoorde de ‘sensationeele’ redding der kinderen. Het ware billijk geweest, deze dingen te verzwijgen. Feyder behoeft niet door ons verzacht te worden; maar hij is het waard, door ons te worden bewaard voor een te ongunstig oordeel, waarvoor niet hij verantwoordelijk is. Germaine Dulac heeft het in haar conférence nog eens met nadruk gezegd: de cineast is in negen en negentig van de honderd gevallen afhankelijk van commercieele factoren, wier belemmeringen hij zoo goed mogelijk moet omzeilen; buiten zijn schuld.
Ten onrechte noemt men de ‘Visages’ sentimenteel. Sentimenteel is hier en daar het verhaal: maar zonder eenig effectbejag staan daar Feyder's kinderen, hoekig en zwaar is zijn begrafenisscène uit de eerste acte. Dat men de kinder-acte-bijuitnemendheid, de vierde, aanvoelde, bleek trouwens uit een spontaan applaus. Met al zijn fouten blijft Feyder een volkomen eerlijk en waardeerbaar belijder van het naturalisme. Het problematische van de ‘Visages’ begint dus...bij het problematische van het naturalisme.
Zoo had men de zaak moeten stellen, heeft men haar misschien ook wel gesteld, voorzoover men zich aan den invloed van het overbodige bijwerk kon onttrekken. Wij willen dit naturalisme niet. Wij voelen het als een houding, die de wegen tè eenvoudig ziet en die zich gemakkelijk besmetten laat met litteraire fraaiigheid. Maar dit ontslaat ons niet van de verplichting het te leeren kennen en, vooral, het te scheiden van het bioscoopproduct, dat oneerlijk is en ònwaardeerbaar.
Daarom zal ik mij persoonlijk allerminst beklagen over ‘Visages d'Enfants’, zooals ik mij over ‘Nosferatu’ beklaagd heb. Hoe weinig het filmnaturalisme mij ook in het algemeen raakt, de kinderen van Feyder in hun beste momenten hebben mij doen beseffen, dat elke grens en ieder isme tenslotte wijkt voor een uitzonderlijke oprechtheid.
Al ben ik géenszins van meening, dat de Liga in deze richting haar kracht dient te zoeken!