Menno ter Braak:
‘Branding’ als mislukking en als resultaat

Toen Joris Ivens, na een reeks proefnemingen binnenskamers, zijn film ‘De Brug’ voor het publiek bracht, heeft menigeen er zijn verwondering over uitgesproken, dat deze bewegings-symphonie het werk was van een beginner. Want in ‘De Brug’ trof, detailfouten in de compositie daargelaten, een zekere hand, een geroutineerd vakmanschap, een scherp oog voor de continuïteit der beelden; meer nog: een bijzondere begaafdheid voor deze vorm van filmkunst in het bijzonder. ‘De Brug’ was niet zoozeer een experiment als wel de afsluiting van een proces van jaren, dat slechts door een enkeling in het laboratorium der cinegraphie werd meegemaakt. Men heeft algemeen erkend, toen men de studie ‘Tour Eiffel’ van Réne Clair zag: hiervoor behoeven wij niet naar Parijs te gaan. En Clair zelf zal het ons niet euvel duiden, dat wij aan zijn ‘Entr'acte’ en ‘Chapeau de Paille’ verre den voorkeur geven...

Thans, na dit gelukkig debuut in het openbaar, verscheen Ivens geassocieerd met M. Franken ten tweeden male met eigen werk. En het is merkwaardig, dat men nù in alle opzichten moet spreken van een experiment; merkwaardig, hoewel zeer verklaarbaar. ‘Branding’ is een veel gecompliceerder werk dan ‘De Brug’; het is gecompliceerder van vorm, van materiaal, van opname. Deze complicatie verbergt zich wellicht achter den uitersten eenvoud van het gegeven; maar zij is niettemin evident. Zij is wel de voornaamste oorzaak, dat deze jongeren der cinegraphie, zonder geld en zonder voldoende hulpmiddelen, er niet in konden slagen, een indruk van onvolledigheid uit den toeschouwer te verdrijven. Zeer terecht riepen zij zelf de clementie van het Ligapubliek in voor de noodzakelijke gebreken van hun poging; want zonder eenigen twijfel is het ontbreken van iedere ruime financieele ondersteuning, is de schraalheid der technische apparatuur aan ‘Branding’ niet ten goede gekomen. Maar er zijn andere fouten, die voortvloeien uit de complicaties, waarmee de makers te worstelen hadden; omdat het niet de grondfouten zijn, waarop wij tot vervelens toe in onze rubriek ‘Critiek’ plegen te wijzen, grondfouten, wier onverbeterlijkheid en troosteloosheid meer van economische dan van artistieke factoren afhankelijk zijn, meenen wij, dat het de moeite loont, op deze eerste nederlandsche ‘speelfilm’ nader in te gaan. (Van Theo Frenkel Sr., Louis Bouwmeester c.s. zien wij uit overwegingen van voorspoedige digestie af).

Beknopt gezegd: ‘Branding’ is mislukt, maar daarom nog niet slecht. Indien er meer zulke mislukkingen waren, zou de filmkunst er geen schade bij lijden. ‘Branding’ is mislukt, omdat het niet beantwoordt aan de zuivere intenties, die de makers, blijkens de soberheid van hun compositie en opname, met dit werk wilden verstoffelijken. ‘Branding’ is echter niet slecht, omdat die zuivere intenties nog overal doorstralen

[p. 374]

[66]

 



illustratie
BRANDING
CO SIEGER EN JEF LAST


en aan het opus, dat voor ons ligt, een onweerstaanbaren glans van zuiver willen en zuivere liefde voor de film verleenen. Franken en Ivens zijn ten deele bezweken aan de groote taak, die een kleine tweeacter hun stelde; want de grootte van deze taak is niet in de eerste plaats afhankelijk van lengte in meters. Daarom werd ‘Branding’ dan een mislukking; een eeretitel in de korte geschiedenis der cinegraphie! Het gros der passioneele, realistische, romantische, dramatische films kan immers niet eens beoordeeld worden naar dien maatstaf, omdat er van zuiverheid der intentie geen sprake is! Hoe lang is het geleden, dat men in de bioscopen, afgezien van de russische film, een werk zag als ‘Variété’, dat voor eenigen tijd bij een reprise zijn effect nog volledig bleek behouden te hebben? Hoe vaak overkomt het den criticus, dat hij meer dan ‘goede momenten’, ‘verdienstelijk spel’, kortom min of meer toevallige entrefilets, kan waardeeren? Men heeft onlangs kunnen spreken van een ‘vollkommen bewusste und programmatische Verzicht auf alle künstlerischen Zukunftsmöglichkeiten’, van een ‘vollkommenes Einsinken in eine wertlose, gleichgültige, kunstfremde Publikumschicht’ (Willy Haas). Zoo is het inderdaad gesteld met de huidige officieele amerikaansche en europeesche ‘productie’. Als worstfabrikanten werken deze producenten, deze Zukor's, Lasky's en Pommer's; als individuen gaan cineasten en spelers in de machine van het waanzinnig bedrijf onder den wolkenloozen hemel van Californië en als....worst komen zij er weer uit! De couranten hebben geen woorden genoeg, om hun energie te prijzen en hun subtiel aanvoelen van den publieken ‘smaak’ te roemen. Het is ons om het even,...maar het eervolle criterium van ‘gelukken’ en ‘mislukken’ behoeft men dan ook nergens meer aan te leggen! Dit criterium veronderstelt, dat een conscientieus kunstenaar zich gewijd heeft aan een werk van zijn hart; en wie is nog zoo naïef, om bij de beoordeeling van ‘Het Laatste Commando’ of de ‘Hongaarsche Rhapsodie’ te onderstellen, dat een kunstenaar aan het werk is geweest? De critiek behoort hier al uit te gaan van het apriori, dat er eerst een bestelling was (afkomstig van de Zukor's en Lasky's en hun fijnen reuk) en daarna een werknemer met duivelsche routine, genoegen in zijn vak zelfs wel, die deze bestelling vlot moest afwerken en rendabel maken. Een enkele groote als Chaplin kan zich nog de weelde veroorloven lang over de voltooiing van zijn films te doen; maar de di minores kennen die luxe niet. Soms ontstaat een fragment goede film, als het begin van ‘The Crowd’ van King Vidor; maar reeds sleept de bestelling hem naar het banale einde, sterft de film af in hopeloos leeg cliché. Ja, dieser Verrat an uns Gutgläubigen....

In deze sfeer spreekt men niet meer van mislukken. Het eerste beginsel van waarachtigheid ontbreekt. Deze films zijn, zonder onderscheid, inbegrepen hun verbazingwekkend raffinement, slecht; wat voor eenige jaren nog hun bekoring uitmaakte: hun onzekerheid tegenover den filmvorm, is met de knapheid en handigheid verdwenen. Zij hebben, trouwens, hun vaste, muurvaste plaats in de wereld reeds lang gevonden: in het variété, waar zij met al hun knapheid en raffinement thuis behooren.

Wij wachten op het bankroet, op de tè groote verveling, die eenmaal komen moet. Niet door zuivere film is het bioscoopvraagstuk op te lossen, zoomin als door de filmcensuur. Eenmaal (een eeuw kan het nog duren, maar eenmaal) zal het publiek geeuwen met wijd geopende monden; er zal in deze dimensies geen truc meer zijn, die boeit, geen misdaad, die ontstelt, geen liefde, die verrast; de film zal sprekend, stereoscopisch, voelbaar, ruikbaar en smaakbaar zijn; maar er zal luide gegeeuwd worden, en gevraagd naar andere variétékost. Dan zal Hollywood ineenstorten, dan zal de vermaaksfabriek het over een

[p. 375]

[67]

 

anderen boeg moeten gooien. Daarop wachten wij, belangstellend in het volgende vermaaksartikel. Maar het is gelukkig, dat de oprechte cineasten, die in een ander vlak werken dan de ‘productie’, in het vlak van eervol slagen en mislukken, niet moedeloos neerzitten of van de komende katastrophe het heil hopen; want zij zouden misschien nog kunnen neerzitten, tot zij grijs van haren waren geworden...

 

Met ‘Branding’ hebben Franken en Ivens zich aan het probleem van de speelfilm gewaagd; d.w.z. zij hebben zich de vraag gesteld, hoe men spel en film kan harmoniseeren. Uit het resultaat blijkt duidelijk, dat zij voor alles de film wenschten; hier ligt al onmiddellijk het fundamenteele verschil met de vermaaksproductie. Wanneer hier fouten worden gemaakt, dan zijn het dèze hoopvolle fouten: dat het spel werd opgeofferd aan de film, dat de acteurs, in angst voor een barok teveel, werden ingehouden tot kale soberheid soms een rijke illusie verdrong. In de bioscopen offert men de film aan het spel, de soberheid aan de acteurs. Uit ‘Branding’ komt de complicatie der gefilmde psychologie als een onopgeloste puzzle, maar tenminste als een puzzle, naar voren. ‘Branding’ is een nog stotterend raden naar het geheim van den filmacteur, die, eenerzijds, geen privilege mag bezitten boven de doode stof en, anderzijds, al bij voorbaat door zijn menschelijkheid geprivilegieerd verschijnt. Meer: ‘Branding’ is een gooi naar de psychologie van het gansche beeldvlak, waarin de acteur zijn bijzondere symboliek heeft, zonder zijn bijzonderheden ten koste van de symboliek der doode dingen te laten woekeren. En deze poging, om eenheid te scheppen uit zooveel verschillende symboliek is, meerendeels, mislukt. Mislukt, omdat het zware probleem nu eens niet ontweken, maar ernstig gesteld werd.

Hoofdfout is ongetwijfeld de onvoldoende beheersching van de psychologische symboliek. Noch Franken, de auteur van het pompeuze spel D 16 MM, waarin hij zich zeer zeker géén psycholoog toont, noch Ivens, de maker van ‘De Brug’, waarin hij de psychologie welbewust als middel versmaadde, bezaten blijkbaar de onfeilbare intuïtie, waarover b.v. Poedowkin, en op een geheel ander plan, Claude Autant Lara konden beschikken. Er heeft in dezen, de film bewijst het, geen leidende figuur, geen cìneast bestaan; wij herkennen al te duidelijk Ivens' persoonlijkheid in de visueele intermezzi, die opgenomen hadden moeten zijn in den gang van de zichtbare psychologische ontwikkeling, maar nu als meesterlijke fragmenten los bleven hangen. Wat ons van Franken bijblijft, is dit: een doelbewuste regie

illustratie
‘BOUDDHA VIVANT’: IVENS FILMT, JONG KATWIJK ZIET TOE

van afzonderlijke scènes, een angstig waken voor spelersbarok, maar daarnaast een volkomen tekortschieten in psychologische intuïtie, die van de grootste gebarensoberheid juist uitstekend had kunnen profiteeren. Zoo wordt de soberheid van ‘Branding’ armheid aan psychologie, waar het enkele gebaar vaak geen symbool is, waar de zwijgende taal te dikwijls onverstaanbaar wordt. Zeker bedoelde Franken aphoristisch te filmen; maar het aphorisme werd herhaaldelijk visueel stotteren. De continuïteit ging verloren, de overgangen, de keerpunten der ontwikkeling, raakten zoek; de scènes volgden elkaar op, zonder samen te hangen.

Wij moeten veronderstellen, dat het scenario, dat naar een novelle van Jef Last werd bewerkt, noch Franken, noch Ivens kon inspireeren. Of de novelle daaraan schuld is, kan men moeilijk beoordeelen, en het is bovendien van secundair belang, waarom de inspiratie niet van het onderwerp kwam. Het onderwerp werd in Franken's geest niet cinegraphisch omgesmolten; voor Ivens bood het alleen kansen voor zijn visueele virtuositeit. Er ontstond geen eenheid van symboliek, de beweging bleef dubbelzinnig, nu eens psychologisch motief, dan weer cinéma pur. Deze

[p. 376]

[68]

 

tweeheid werd noodlottig. Het spelersmateriaal werd dikwijls anders gebruikt dan de natuur, zonder dat dit anders-zijn verantwoord was door de bijzondere waarde van den acteur. Er was, nogmaals, geen cineast voor deze film; er was een cineast voor een rhytmische zee- of kermisétude (Ivens) en een regisseur, die begrip had van film in het algemeen (Franken); maar the right man on the right place ontbrak, de man, die het psychologisch verband had moeten vinden. Ziehier eenige oorzaken van een mislukking, die voortkwam uit een tweeheid van ernstige regie en toegewijde opname, in den meest absoluten ‘filmischen’ zin. Want deze tweeheid werd geen harmonie; de schuld was hier echter niet het commercieele aanlengen van den wijn, maar het steken-blijven in het probleem. Dàt verschil in veelzeggend genoeg.

 

Wij zullen met opzet niet uitweiden over de belangrijke qualiteiten van ‘Branding’; niet stilstaan bij de resultaten: een onmiskenbare eigen hollandsche sfeer door even onmiskenbare russische invloeden heen, de kleine chefs d'oeuvre van Ivens' talent, de discipline der spelers, waarvan Last in expressiviteit echter te zeer tekortschoot, terwijl Hein Block en Co Sieger voortreffelijk voldeden. Wij wenschen deze film te verdedigen met zijn misluktheid; wat er treffend en praegnant was, heeft ieder filmgevoelige zelf ondergaan, zonder misschien terstond te realiseeren, wat de incongruentie van opzet en resultaat in dit geval waard was.

Incongruentie en gedeeltelijke mislukking: wat Franken en Ivens bereikt....en niet bereikt hebben, bewijst, dat zij in het gebied leven, waar die termen nog niet geheel zinneloos zijn geworden, het gebied waar de Zukor's en Lasky's geen zeggingschap hebben, waar men de complicatie niet vreest en de zuivere intentie niet verkoopt, waar men de mislukking nog aandurft, omdat men het resuitaat hoog zoekt.

 

CORRESPONDENTIE

Th.B.F.H. te L. en W.L.L. te M. Wordt in het volgend nummer geplaatst.

 

J.H.C.F. te A. Après tout schijnt ons deze ‘Rhapsodie’ te onbelangrijk en, als genre, te weinig ‘gevaarlijk’, om er nog woorden aan te verspillen, temeer, waar wij met plaatsruimte moeten woekeren.

 

H.R. te A. Uw Open Brief lazen wij met genoegen, maar voor publicatie hebben wij liever een gedocumenteerd artikel, dat tevens een weg tot verandering wijst.