Filmaesthetiek en psychoanalyse
I
De heer Chr. de Graaff maakt terecht onderscheid tusschen verschillende vormen van ontroering en ruimt terecht aan de ‘schoonheids-ontroering’ een eigen plaats in. Daarom verwondert het mij, dat hij niet heeft gemerkt, dat ik mij in mijn artikeltje over La Coquille et le Clergyman van iedere rechtstreeksche uitspraak over deze schoonheidsontroering heb onthouden en dus geen ‘proeve van filmaesthetiek’ heb gegeven. Ook in de zinsnede, waarin ik den inhoud van de film met hare werking op den toeschouwer in oorzakelijk verband heb gebracht, heb ik opzettelijk niet van ‘schoonheids ontroering’ gerept. Men zou er hoogstens uit kunnen lezen, dat naar mijne meening, eerst dan die factoren, welke de ‘schoonheidsontroering’ wekken, hunne werkzaamheid kunnen ontplooien, wanneer onbewuste conflicten gegeven zijn. Ik heb zeker niet willen zeggen, dat deze factoren in den inhoud der conflicten zèlf zouden te zoeken zijn en, voor zoover ik mij kan herinneren, is dit ook nooit door een psychoanalyt geschreven87. Of de verlevendiging van onbewuste conflicten inderdaad een noodzakelijke voorwaarde is voor het in-werking-treden van de factoren, die dingen van schoonheid doen ontstaan, mag men natuurlijk betwijfelen, maar de heer de Graaff mag deze mogelijkheid niet verwerpen door te verwijzen naar films ‘zonder begrijpelijken inhoud’, die nog niet op hun samenhang met onbewuste conflikten zijn onderzocht! Dat de psychoanalyse nog zoo weinig over de aesthetiek te zeggen heeft gehad, wordt begrijpelijk, indien men bedenkt, dat zij zich tot voor korten tijd hoofdzakelijk met de psychologie van het onbewuste heeft moeten bezighouden en eerst sinds korten tijd begonnen is het ‘ik’ tot haar objekt te maken. Van een psychoanalytische aesthetiek zal men derhalve in de eerstkomende jaren nog niet kunnen spreken.
Ik heb volstrekt niet vergeten, dat het scenario van La Coquille et le Clergyman niet van Germaine Dulac is en dat de samensteller Antonin Artaud waarschijnlijk heel wat over de psychoanalyse weet. Doch ik heb ook niet vergeten, dat Artaud met het werk van Germaine Dulac volstrekt niet ingenomen was, wat beteekent, dat niet zijn bedoeling, maar haar geest in de film leeft. Of beiden vertrouwd zijn geweest met psychoanalytische opvattingen, doet niets ter zake. Van belang is slechts, of zij, toegerust met hun kennis, opzettelijk wat in elkaar hebben gezet (vgl. de Ufafilm: de Macht van het Onbewuste), dan wel, met vergeten van de nieuw verworven kennis, werkelijk spontaan iets geschapen hebben.
J.H.W. VAN OPHUIJSEN
II
Wie uit het complex ‘schoonheids-ontroering’ één factor (i.c. de werking van het onbewuste) als prima causa afzondert, raakt daarmede m.i. wel degelijk aan de aesthetiek.
De heer Van Ophuijsen zegt, dat de psychoanalyse zoover nog niet is.
De bedoeling van mijn betoog was, aan te toonen, dat zij nooit zoover kan komen. Ik meen, dat men zeer goed psychoanalyt kan zijn en toch erkennen, dat geen enkele wetenschap bij machte is het wezen der kunst te benaderen.
CHR. DE GRAAFF
Wij sluiten hiermede de discussie. Red.
Filmtoekomst
[92]
‘Neen, deze weg moet de filmkunst niet opgaan’, was het eerste wat ik dacht na afloop van het zesde Ligaprogramma.
De film kan, sterker wellicht dan iedere andere kunstvorm, de specifieke uiting worden van onze moderne cultuur, en moet dus gebaseerd zijn op een hard en geconcentreerd beleven der werkelijkheid, niét op een in moderne vorm gegoten romantiek of opgeschroefde dramatiek. Dit valt onmiddelijk op bij de vergelijking van Raismann en Poedowkin: hoe de laatste sterker, eerlijker is, en hoe zijn leerling door een onzuiverder dramatisch zien enkele scherpe, filmische situaties in zijn werk heeft verzwakt. Wat bij Poedowkin een strak-gerythmeerde dynamiek is, werd bij hem een onvoldoende geaccentueerd rennen naar een radeloos ver doel. Ook buitte hij de sterke montagemethode tot in het waanzinnige uit, en werd ‘Gevangenis’ daardoor vermoeiend. En was het feitelijk ook niet een terugkeer (vooralsnog bedekt) naar het Amerikaansche stersysteem?88
Het is een gevaar, dat zich nu reeds duidelijk voelen laat: dat van Pudowkin's strakke, eerlijke films de methode, de ‘trucjes’ worden overgenomen en in een minder eerlijke dramatiek worden uitgebuit. Zou dan deze filmkunst weer ontaarden in een maniertje dat met excessen werkt, en zoodoende per saldo een geraffineerd-artistieke herhaling zal blijken te zijn van het veelgesmade Paramount-procédé?
Man Ray's ‘Etoile de Mer’ lijkt mij niet gevaarlijk zooals ‘Gevangenis’. Het is de verbluffend-knappe uiting van een romantisch afgestemd talent, en ontleent dan ook zijn beteekenis aan de op zichzelf uiterst geperfectioneerde filmische vormgeving.
Maar ik geloof, dat het, cultureel genomen, geen belang heeft. Ons leven kan niet meer afgestemd zijn op een romantisch-vervaagd beeld en een exotisch, metaphysisch verhaal. Wat ons bestaan artistiek basis geven moet, wat het redden kan van te aetherische romantiek en geraffineerd intellect, is de heldere, in elk opzicht door sterke realiteiten gefundeerde levensuiting: de levenlooze realia door den kunstenaar herschapen in hooge, lichte, levende orde.
Raismann's ‘Gevangenis’ en Man Ray's ‘Etoile de Mer’ bedreigen dit; daarom is, afgezien van alle op zichzelf staande artistieke capaciteiten, de eene een gevaar en de andere een mistake.
GABRIEL SMIT
Wij zijn het niet met den schrijver eens, vragen echter gaarne voor deze belangrijke opmerkingen de aandacht. - Red.