Het tweede Ligajaar

Opnieuw heeft de Nederlandsche Filmliga een seizoen van werk met allen aankleve van dien - succes, teleurstelling, hoop voor de toekomst - achter zich; opnieuw gebieden mos en historische zin, een oogenblik te pauzeeren en de resultaten te overzien. Behalve de films, die werden vertoond en de sprekers, die voor ons optraden, hebben wij eerst te memoreeren de faits et gestes, die de Liga als vereeniging, als schakel in het groote filmmilieu, ten deel vielen. Alvorensderhalve tot de artistieke resultaten over te gaan, hebben wij eerst te handelen over de nuchtere, maar vaak voor het bestaan der Liga niet minder gewichtige feiten des dagelijkschen levens, die dit jaar niet minder afwisselend en talrijk waren dan het vorige.

De Liga en haar afdeelingen

Onmiddellijk in het begin van het seizoen werd het H.B. voor het feit gesteld, dat twee noodlijdende afdeelingen, Groningen en Haarlem, op het appèl ontbraken; het was zaak, deze verliezen, die, hoewel niet onverwacht, vooral financieel ernstig waren, te compenseeren. Daarom werd de geboorte der afdeelingen Gooi, Arnhem en Leiden, later in het jaar ook van Eindhoven, met vreugde begroet, al sproot deze vreugde niet in de eerste plaats voort uit financieele overwegingen. Door de oprichting dezer afdeelingen bleek immers ten duidelijkste, dat de belangstelling alom groeiende was en dat het eerste seizoen dus vruchtbaar had gewerkt. De Liga telde dus in het vereenigingsjaar 1929/30 de afdeelingen Amsterdam, Rotterdam, den Haag, Utrecht, Leiden, Arnhem, Hilversum-Gooi, Eindhoven en de buitengewone afdeeling Delft (‘Vrije Studie’), wier

[p. 434]

[110]

 

interesse onverflauwd bleek, zoodat zij opnieuw tot programma-afname besloot.

De verhouding van het H.B. tot de afdeelings-besturen was in het algemeen vriendschappelijk. De zeldzame conflicten, die voorkwamen, konden zonder eenige officieele tusschenkomst worden bijgelegd. Zelfs de verschillen van iewat ernstiger aard, die zich voordeden tusschen het H.B. en de afdeeling Arnhem, naar aanleiding van een propagandavoorstelling te Nijmegen, en tusschen H.B. en de afdeeling Eindhoven, naar aanleiding van de vertooning aldaar van ‘La Coquille et le Clergyman’, mochten in vrede en vriendschap sterven, zonder door een der partijen betreurd te worden. Zij gaven immers gelegenheid, wederzijdsche standpunten nader te preciseeren en algeheele overeenstemming te bereiken.

Het verschil in wenschen wat betreft de keuze der films liet zich dit jaar minder gevoelen dan het vorige. Een enkele maal, als bij het geval-‘La Coquille’, bleek het afdeelingsbestuur een andere richtsnoer te willen kiezen; maar het was steeds een quaestie van details. Bovendien stonden voor de nieuwe afdeelingen films van het eerste seizoen ter beschikking, een omstandigheid, die herhaaldelijk de taak der Technische Leiding aanmerkelijk verlichtte. Aan het einde van het seizoen was er dan ook geen sprake van, dat een der afdeelingen zich in haar verwachtingen en bloc bedrogen voelde; het begrip voor de autonome film had zich blijkbaar inmiddels voldoende verspreid. Verschillende afdeelingen gaven nog door afzonderlijke extra-voorstellingen blijk van hun activiteit, zoo Amsterdam door de uitnoodiging van Wsewolod Poedowkin.

De wijze van exploitatie behoeft dan ook in dit opzicht weinig veranderd te worden. Voor de afdeelingen, behalve Amsterdam, kan de bestaande regeling behoudens kleine verbeteringen in de methode der verzending, vrijwel zonder wijzigingen worden voortgezet.

Mr. Polenaar was ook dit jaar zoo vriendelijk, ons voortdurend zijn onmisbaren bijstand te verleenen. Aan zijn adviezen danken wij de overwinning van menige moeilijkheid!

Voorts bleek uit de constantheid in de samenstelling der besturen, dat ook in den boezem der afdeelingen de harmonie in het algemeen groot was. Het Hoofdbestuur bleef na de jaarvergadering in September ongewijzigd; de plaats van 2e Secretaris-Penningmeester bleef onvervuld en werd officieus waargenomen door den Heer L.J. Jordaan, die in het komend seizoen ook statutair van dit lichaam deel zal uitmaken. De Technische Leiding bleef in handen van de medeoprichters der Liga, de Heeren Joris Ivens en Ed. Pelster. Op de meest fantastische wijzen wist zij ons ook ditmaal weer van het magische artikel in blik, dat filmkunst heet, te voorzien.

De samenstelling der programma's

Voor de samenstelling der programma's was ook herhaaldelijk weer de uiterst nauwe persoonlijke collaboratie der besturen en van de Technische Leiding noodzakelijk. Nog steeds immers hadden wij te kampen met de economische moeilijkheden, die onze positie als noodexploitanten meebracht. Het huren van films voor een aantal avonden en middagen is in het algemeen kostbaar gebleken, omdat meermalen niet de vertooningsdata, maar wel de tijd, waarin een filmcopie afwezig is, de maatstaf der prijzen vormt. Toch bleven onregelmatigheden in de verzending tot de anecdotische uitzonderingen behooren; de programma's konden met niet al te groote hiaten verschijnen en rondreizen. Eenige gevallen van dupeering door verzending kwamen helaas voor; maar het H.B. verwacht, dat de toekomstige wijzen van exploitatie daarin grondig verandering zal brengen, zoodat zelfs deze laatste onaangename resten van een noodzakelijk dilettantisme tot het verleden zullen behooren.

De Ligaintroduceerde achtereenvolgens: Germaine Dulac: ‘La Coquille et le Clergyman’, ‘La Folie des Vaillants’ (fragment), Jacques Feyder: ‘Visages d'Enfants’, Alexander Room: ‘Bed en Sofa’, René Clair: ‘Tour Eiffel’, ‘Chapeau de Paille d'ltalie’, Charlie Chaplin: ‘The Kid’, M.H.K. Franken en Joris Ivens: ‘Branding’, J. Raismann: ‘Gevangenis’, Man Ray: ‘Etoile de Mer’, Walter Ruttmann: ‘Berlin, die Symphonie einer Grossstadt’, Abel Gance: Fragmenten uit ‘Napoleon’, Eugen Deslav: ‘La Marche des Machines’, Jean Dréville ‘Indiscrétions Cinégraphiques’, Willem Bon: ‘Stad’. Daarnaast kwamen eenig bijwerk en eenige om artistieke reden gemotiveerde en gewenschte reprises uit het vorig seizoen. Een lijst, die verschillende films bevat, wier komst naar Nederland anders onmogelijk ware geweest, en andere, die vergeten voorbij waren gegaan of om andere redenen voor het Ligapubliek in aanmerking kwamen. Wij hebben dit jaar geen enquête ingesteld naar de meeningen onzer leden, omdat wij een dergelijke rondvraag minder op zijn plaats achtten dan na een eerste proefneming. Bij de première te Amsterdam was de temperatuur trouwens steeds merkbaar door den graad van applaus. Het succes der onderscheiden films was in de verschillende afdeelingen uiteenloopend; zoo b.v. werd ‘Visages d'Enfants’ hier uitgelachen (het slot althans), daar geestdriftig toegejuicht. Ook hierdoor is ons telkens weer gebleken, dat de eischen, die men stelt aan een zuivere film,

[p. 435]



illustratie
L.J. JORDAAN:
SPREKENDE FILM EN SPREKENDE FOTO


[p. 436]

[112]

 

geenszins mogen beschouwd worden naar dogmatische uniformiteit.

Over het geheel meent het H.B. niet ontevreden te kunnen zijn. Minder romantisch, maar niet minder belangrijk was dit tweede seizoen in vergelijking met het eerste; het heeft onze verwachtingen, die door het eerste jaar gewekt waren, geleidelijk weten te toetsen aan de realiteit, en wij meenen, dat deze realiteit geenszins tegen de mogelijkheid eener zelfstandige filmkunst pleit. De Technische Leiding had hier het leeuwenaandeel te verwerken, terwijl onze correspondent Franken als leider van het Bureau International du Film het zijne bijdroeg tot een vlotte afwikkeling van zaken. Als gewoonlijk verleende het personeel der firma Capi zijn niet genoeg te waardeeren steun bij de verzending der films, reden, waarom de lacunes in de avontuurlijke rondreis tot een minimum konden beperkt blijven.

Zooveel zulks doenlijk was, werd ook dit jaar voor de keuze van elk programma overleg gepleegd met de afdeelingsbesturen.

Het buitenland

De betrekkingen met het buitenland zijn steeds talrijker en gecompliceerder geworden. Niet alleen met de buitenlandsche avantgarde-theaters, maar ook met de buitenlandsche cineasten stond het H.B. in voortdurend contact, zoowel van ideëelen als van practischen aard. Wij noemden reeds het Bureau International du Film, dat een schakel vormde tusschen binnen- en buitenland. Deze relatie zal, naar wij verwachten, in het komend seizoen worden omgezet in een meer uitgebreide associatie van vereenigingen en andere corporaties, die zich voor de autonome film interesseeren. Een internationale Liga werd in beginsel op het filmcongres te La Sarraz in het leven geroepen; de Nederlandsche Filmliga werd hier vertegenwoordigd door den Heer Franken, die er onze belangen uiteenzette en, waar het noodig was, verdedigde. Joris Ivens vertegenwoordigde ons op de tentoonstelling ‘Film und Foto’ te Stuttgart. Van de met zooveel geestdrift opgezette Volksverband-beweging in Berlijn, en van de ‘Gesellschaft Neuer Film’ heeft het H.B. niets meer kunnen ontdekken. Het schijnt, dat hun streven door de productie ten zeerste bemoeilijkt is. Met de ‘Studio des Ursulines’ en de ‘Studio 28’ daarentegen bestond geregeld contact.

Tenslotte beschouwen wij als niet de minst belangrijke verbinding met andere landen de uitnoodigingen door ons aan buitenlandsche cineasten verzonden. Wij zagen als gasten en sprekers in ons midden Mme. Germaine Dulac, Wsewolod Poedowkin en René Clair, die hun werk met een conférence inleidden, de tweede in een zeer succesvolle voorstelling voor de afdeeling Amsterdam; deze conferenties werden in ons tijdschrift in de oorspronkelijke taal gepubliceerd, teneinde in het buitenland echo's te kunnen wekken. Aan deze drie bezoeken behoudt het H.B. de aangenaamste herinneringen.

Het binnenland

De verhouding tot het officieele lichaam van den filmhandel in Nederland, den Nederlandschen Bioscoopbond, onderging sedert het vorig jaarverslag geen enkele wijziging. Van belangstelling hebben wij in dien hoek nimmer iets mogen ontdekken; men blijft blijkbaar de Liga als een soort onzakelijke concurrent beschouwen en niet als een vereeniging, die het pad in vele gevallen zou kunnen effenen. Over deze opvatting te discussieeren heeft, het bleek herhaaldelijk, geen zin. De ontwikkeling van de eigen Nederlandsche filmkunst heeft zich in verblijdend tempo voortgezet; de lezer zal daaromtrent meer in een volgend Filmliga-nummer vinden. De films van Franken en Ivens worden ook in den vreemde gewaardeerd; een nieuwe figuur was Willem Bon, die met een talentvol debuut het seizoen besloot. Wel lijdt de nieuwe kunst nog altijd door haar beperkte financieele middelen; maar men mag hopen, dat de publieke opinie ook in dit opzicht geleidelijk soepeler zal worden en...scheutiger! De dood van den veelbelovenden Aafjes werd ook in onzen kring diep betreurd.

De samenwerking met Volksuniversiteiten en aanverwante vereenigingen breidde zich zeer uit; wij organiseerden verschillende lezingen met sprekers in allerlei plaatsen des lands. Voor de toekomst is van dit soort contact veel te verwachten.

Conflicten met de politie kwamen niet voor, al hadden onze russische films van die zijde begrijpelijke belangstelling; alle verschil van meening kon in aangename samenwerking worden opgelost. De Centrale Commissie voor Filmkeuring te 's Gravenhage bleek op ons oordeel geen prijs te stellen, zelfs onze intentie niet te waardeeren, door de film ‘Gevangenis’, één der successen van het seizoen der Liga, voor openbare vertooning te verbieden. Onze verhouding tot dit laatste lichaam hebben wij meermalen omschreven; zij is er een van afwachten, maar zonder veel hoop op de resultaten, die deze dilettantische wijze van keuren voor de filmkunst kan afwerpen. Incidenteel lieten wij ons protest hooren.

Meer dan het vorige jaar was in de theaters het bestaan der filmkunst officieel merkbaar, al erkent men daar de maatstaven der filmkunst slechts op Zon- en Feestdagen; zoo gaf het Theater

[p. 437]

[113]

 

Tuschinski verschillende matinee's, waarvan enkele werkelijk belangrijk filmwerk naar voren brachten. De regeering toonde negatieve belangstelling in het streven der Liga door de komst van den Heer Poedowkin aanzienlijk te bemoeilijken. Onze vertoogen hadden tenslotte ten gevolge, dat onze gast binnen mocht komen, mits onder een voor hem bijna vernederend geleide. Protesten in en buiten het Parlement mochten niet baten; men schijnt staatsgevaarlijkheid en russische filmkunst nog steeds te identificeeren.

De pers

De kunstrubrieken der groote en kleine bladen bleven onze voorstellingen belangstellend gadeslaan, een enkele uitzondering daargelaten. Ook de filmcritiek heeft in het afgeloopen jaar aanzienlijke winsten te boeken, die wel culmineeren in het feit, dat thans eindelijk één onzer grootste dagbladen een uitvoerige, onafhankelijke en deskundig geredigeerde filmrubriek heeft gekregen. Aanvallen in de pers bleven natuurlijk evenmin uit; vooral de vertooning van russische films blijft voor vele organen een moeilijk te verteren zaak; wij meenden echter ons standpunt in dezen niet te moeten wijzigen en waar het noodig was, onze artistieke vrijheid ook met de pen te moeten verdedigen.

Vooral in de provincieplaatsen nam de plaats, ingeruimd aan de filmcritiek belangrijk toe. Aan de Meyerijsche Courant en haar voortreffelijke journalistieke begrippen danken wij echter het ontstaan van een minder gewenscht incident; zoodat de eindconclusie behoort te zijn, dat er hier nog wel een en ander te verbeteren valt!

Het orgaan ‘Filmliga’

De toename van abonné's, die dit jaar zeer groot was, neemt echter onze bezorgdheid voor de toekomst niet weg. Het tijdschrift ‘Filmliga’ typografisch zeker aanzienlijk vooruitgegaan in vergelijking met verleden jaar, had ook thans de volle liefde der redactie, die uit de enquête van het vorig seizoen meende te moeten opmaken, dat zij vrijwel zonder verandering van schrijfpolitiek kon voortgaan op den ingeslagen weg. Zoo hebben wij weer onvertaalde artikelen opgenomen, daar ons meermalen bleek, dat zij in het buitenland werden gelezen en op prijs gesteld. Ook onze polemieken hebben wij, waar het noodig was, niet verslapt. Op de bioscoopfilms werd geregeld critiek geoefend, terwijl de rubriek ‘Journaal’ ons telkens gelegenheid gaf, feiten uit binnen- en buitenland te registreeren.

Samenwerking van redactie en uitgever, den heer Clausen, was wederom van den aangenaamsten en vriendschappelijksten aard. De eigenaardige intieme verhouding tusschen schrijvende en zettende menschen, waarvan de St. Jansstraat het merkwaardig tafereel oplevert, is zonder twijfel ons tijdschrift in niet geringen mate ten goede gekomen. Clausen werd aldus ongemerkt en onofficieel het levende Liga-centrum, waar dikwijls de film, die juist gearriveerd was, nog heet van de naald met commentaar moest worden voorzien! Populariteit in den magazine-zin hebben wij ook dit jaar niet nagestreefd.

En het schijnt ons, dat dit het blad niet heeft geschaad.

Perspectief

En opnieuw een toekomst! Een toekomst met zeer veel veranderingen en zeer veel verruiming, naar wij willen hopen. Elders in dit nummer zien wij haar onder de oogen. Maar dit jaarverslag mag niet eindigen zonder één conclusie:

Er kan veel gebeuren. Maar het verleden van twee jaren leert ons, dat de leden iets voor de vereeniging, die hun niet vreemd meer is, over hebben: wij hebben dat meermalen kunnen waarnemen. En daarom kan er met de Nederlandsche Filmliga in laatste instantie niets anders dan goeds gebeuren. Zij is gebouwd op onderlinge, belangelooze samenwerking; en dit fundament heeft haar krachtig gemaakt, krachtiger misschien zelfs, dan haar uiterlijke schijn verraadt. Op dezen goeden Ligageest blijven wij vertrouwen, en in dit vertrouwen, afgeleid uit de gebeurtenissen van het verleden, hebben wij den moed gevonden, een toekomst vol onzekerheden, maar ook vol horizon, opnieuw te aanvaarden!