Constant van Wessem:
Onze achtste voorstelling

Ons laatste programma opende met een Fransche ‘absolute’ film, ‘Ombre et lumière’, een licht en donker van bewegende cubussen, bollen, bolsegmenten, etc., met een vage herinnering aan Ruttmann, maar ook niet meer dan vaag. Deze kleine film was speelscher, maar door zijn grilligheid ook veel minder overtuigend dan bij Ruttmann's eenheid van opzet, die doorgevoerd blijft, het geval is.

Daarna liet de in Parijs woonachtige Oekrainer Eugen Deslav in zijn ‘Marche des machines’ momenten zien uit de ‘poëzie’ der machines, o.a. bewegingen van onderdeelen, door de opname uit de groote beweging losgemaakt en tot zelfstandig leven komend door hun herinnering aan aanverwante bewegingen bij levende wezens, b.v. insecten: tangvormige grijpers, die als de kaken

[p. 438]

[114]

 

of vangarmen van monsterlijk vergroote insecten bewegen, enz. Maar het dunkt ons toch mogelijk, dat het leven der machines ons nog suggestiever voor oogen te brengen is, dan deze cineast deed. Een hoogst belangwekkende kennismaking werd die met den film van een Hollander, Willem Bon, een van de weinigen ten onzent, die bereid blijken met hun filmcamera ‘op avontuur’ te gaan in dienst van de filmkunst. De hier en daar merkbare onvolmaaktheid in techniek, opname en compositie belet ons niet alle waardeering te hebben voor wat Willem Bon in zijn film ‘De Stad’ reeds bereikte, een eerste poging van een jongen filmenthousiast, die uit de kring van de Filmliga is voortgekomen en verbinding heeft gezocht met dien anderen werker uit ons midden, Joris Ivens, nochthans zonder dat deze als cineast in een andere verhouding tot hem is komen te staan dan die van technisch voorlichter.

Eerder zou men Bon's leermeester bij de Russen zoeken, deze meesters van het ‘spreken’ met de dramatische ‘close up’ der details. Ook weet Bon soms het woord op gelukkige wijze aan de handeling te laten deelnemen zonder verklarende tekst te worden: het woord ‘werk!’, dat op een merkwaardige wijze stuwend door zijn film heen opdoemt, krijgt de suggestie van een uitroep als ‘Storm over Azië!’, die bij Poedowkin op het eind dwars door zijn filmbeeld staat.

Het besluit van de laatste voorstelling werd een tocht door de montage en de opname uit de groote filmindustrie. ‘Indiscrétions cinégraphiques’ van Jean Dréville onthult naast de wereld achter de schermen bij een grooten dramatischen film ook zekere lachwekkende machinaties, met een schijnbaar ongezochte boosaardigheid, waarom deze film terecht een ‘onbescheidenheid’ genoemd mocht worden: zoo dresseert men de liefdescène, zoo dresseert men de bankiers. Als men den zwaarwichtigen film kent, waar dit filmpje met zulk een rapheid omheen glijdt, moet men toegeven dat dit ‘autour’ onderhoudender was...