[p. 511]

[Journaal]

[49]

 



illustratie

Het filmjaarboek van Nova



illustratie
Zeg het met plaatjes.
H.S.


Het conflict tusschen de Nieuwe Rott. Courant en de Ned. Bioskoopbond

De N.R.C. van 27 Januari j.l. citeert het volgende uit de Mededeelingen van de ‘Nederlandsche Dagbladpers’, de Vereeniging van Uitgevers van Dagbladen:

 

‘De leden van “de Nederlandsche Dagbladpers” kennen de kwestie betreffende de bioscoopadvertenties en de redactie van de Nieuwe Rotterdamsch Courant: zij zullen het er allen over eens zijn, dat de N.R.C. terecht geweigerd heeft hare filmrubriek op te heffen of in handen van andere redactieleden te stellen, toen het blad voor de keus werd gesteld dit te doen of anders de advertenties van de Rotterdamsche bioscopen te verliezen. Op deze bedreiging bestaat maar één antwoord: een absolute weigering.

Dit voorbeeld zou ongetwijfeld door vrijwel alle dagbladen in Nederland gevolgd worden, wanneer zij te eeniger tijd voor dezelfde keus mochten komen te staan.

Intusschen is hier en daar in periodieken verwondering erover uitgesproken, dat de N.R.C. in haar strijd niet meer steun heeft ontvangen van andere dagbladen; wel hebben enkele dagbladen een artikel gewijd, doch de schrijvers in die periodieken hadden gewild, dat al de Nederlandsche dagbladen getoond zouden hebben in deze aangelegenheid allen naast de N.R.C. te staan.

Zooals wij hierboven deden opmerken, is dat ook inderdaad het geval, maar de mogelijkheid bestond, dat onze dagbladen, de zaak op de spits drijvende, besprekingen, waartoe het hoofdbestuur van den Nederlandschen Bioscoopbond bij de directie der N.R.C. het initiatief had genomen, zouden bemoeilijken, wanneer zij zich ontijdig in de zaak mengden.

Van die besprekingen wisten critici in periodieken, zooals b.v. Jordaan in de Groene, natuurlijk niets af, maar de collega's van den heer Nijgh waren daarvan op de hoogte. Ontijdige tusschenkomst moest welslagen daarvan zeker belemmeren, zoo niet onmogelijk maken. Thans, nu de besprekingen naar het schijnt niet geleid hebben tot het doel: volkomen vrijheid van de redactie en terugkeer van de annonces, nu achten wij den tijd gekomen om hier de verklaring af te leggen, dat ieder dagblad in Nederland, dat zich respecteert, de houding van de N.R.C. toejuicht en niet aarzelen zou het offer van de bioscoop-advertenties te brengen, wanneer het voor dezelfde keus stond.

De onbelemmerde vrijheid der redactie gaat bovenal’.

 

....doch in andere groote kranten hebben wij vergeefs naar het overnemen van deze verklaring gezocht.

Nogmaals Raismann's ‘Gevangenis’

Deze film is door de keuringscommissie na eerst verboden te zijn, in herkeuring doorgelaten. Maar blijkbaar niet dan met de noodige(?) coupures.

En juist deze film, die pakt door zijn fijne en gedurfde montage, is hierdoor grondig vernield. De laatste actes zijn niet alleen gecoupeerd maar ook door elkaar gegooid, althans wekt het nu den indruk alsof de bevrijding van den politieken gevangene alleen maar in de gedachte van den gevangenisdirecteur plaats vindt. De wonderlijke verstarring van de feestvierende militairen is bekort en uit elkaar gehaald. De prachtige secondant van den nieuw aangekomen officier is geheel verdwenen.

Zoo heeft het kleinzielige Hollandsche brein

[p. 512]

[50]

 

met behulp van de schaar deze film als zoovele andere grondig verknoeid.

Dat zulk een toestand bestendigd kan blijven is typeerend voor de zoo geroemde en toch zoo krenterig burgerlijke Nederlandsche geest. Suf maar voort, volk, honderden commissies en subcommissies van zeer hoogstaande mannen waken voor uw kleinzieligheid en bekrompenheid. Dat het zoo blijve!

W.B.

Die oordeel van Suid-Afrika

Ons lees in ‘Die Burger’ oor ‘The Singing Fool’, Al. Jonson en Jazz:

 

Noudat ons die Alhambra-teater al die lof toegeswaai het waarop dit in so 'n volle mate geregtig is, kan ‘The Singing Fool’ aangepak word in die gewone krietiese sin. Laat ons vooropsit dat die prent goeie vermaaklikheid van die ligte en meer sentimentele soort is. Laat ons ook maar gelyk vertel dat dit oor die algemeen goed gefotografeer is, op die Amerikaanse manier - d.w.s. dat dit deeglike fotografie is sonder om uitstaande te wees.

Dieselfde kan amper gesê word van die regie. Die Amerikaners het die klankprent in die begin aangepak soos hulle gewoond is om enige ding aan te pak - suiwer van die praktiese kant. Hulle het geen oomblik nagedink of dit wel raadsaam sou wees om in 'n gewone rolprentscenario somar liedjies in te plak wat deur die mees losse van losdrade aangesluit word op die gang van die verhaal. Of Al Jolson nou ‘I'm sittin on top of the World’ sing of dat hy ‘Tea for Two’ sou gedoen het, sou nie die minste verskil aan die verhaal maak nie. En dan het die regisseur hom ook nie in die minste druk gemaak of die aanwesigheid van absoluut stille oomblikke in die prent (b.v. geruislose straattoneeltjies) wel hinderlik sou kan wees. Oor die koddige effek wat teks-opskrifte sou hê, midde-in 'n All ‘Talking-’ prent, het hy hom ook geen kopbrekens gemaak nie. Dis maar almal ingesluit sonder blikke of blose. So kry ons eers 'n stuk stille rolprent, met teks op die gewone manier. Later begin Al te sing. Daarna volg dan sang- en praat-tonele. En dan weer stil tonele met teks. Sulke metodes is nouliks goed genoeg vir dié wat 'n werklike volledige spreek- of klankprent, sonder 'n woord teks gesien het.

En tog is ‘The Singing Fool’ 'n lekker rolprent, al is die tempo stadig, die spel is nie altyd goed nie. Twee persone ‘maak’ die prent: nl. Al Jolson en die seuntjie wat vir ‘Sonny Boy’ speel. Hierdie kind se stemmetjie is te lieflik vir woorde, soos dit hier uitkom, en sy spel is werklik uitstekend. Die vervulling van hierdie rol kon onmoontlik in beter hande gewees het en ons hoop in die toekoms nog meer van hierdie kind te sien - en te hoor!

Al Jolson is die siel van die prent - en van die aand, wat dit betref, want dis hy wat aan die begin as Seremonie-meester optree, via die medium van die silwerdoek. Sy spel is uitstekend en die manier waarop hy die Jazz-liedjies sing is onvergelyklik. Die kêrel het Jazz in sy are - maar hy het ook meer ernstige kuns in hom en ons moet beken dat daardie aarts-sentimentele vervelende liedjie ‘Sonny Boy’ soos dit deur hom gesing word, tenminste 'n seker aantreklikheid kry. Alleen daardie vreeslike Amerikaanse ‘twang’.

Sulks dan is ‘Singing Fool’. Net een ander opmerking. Die prent word begelei deur 'n sinkroniese opname van die Vitaphone Symphony Orchestra. Sonder om enigsins te wil ingaan op die ‘canned music’-vraagstuk wil ons die aandag vestig op die soort musiek wat die Amerikane vir die prent gebruik. Dis van 'n veel hoëre gehalte as ons hier meestal kry en die Yanks - daardie aarts-Jazzmaniakke - gebruik werklik in die begeleiding geen Jazz nie. Ons hoop ons bioskoop-orkeste sal 'n voorbeeld aan hierdie prent neem en hul musiek meer op die simfoniese basis inrig waarop dit in Amerika gedoen word.

Een Amerikaansch oordeel

Wij ontvingen het bekende Bostonsch Dagblad ‘The Christian Science Monitor’ met een bespreking van ons openingsprogramma (‘Jeanne d'Arc’ e.a.), waaraan wij het volgende ontleenen:

 

The story of the Dutch Film League (Nederlandsche Film Liga), is interesting. Two years ago, a small band of students and artists, intellectuals and laborers, united in Amsterdam through their common dissatisfaction with the low level of the films which had flooded the cinemas. They came from the ranks of the spectators in the cinema; desiring not to take

[p. 513]

[51]

 

the place of the film-producers, but only to see produced films of artistic merit. They also sought to educate public taste.

Within a short time, a few thousand members joined the Film League which organized special programs for its membership. As a result of the earnest and persistent labor, progressive newspapers started special columns for independent film criticism, so that interest in the work of the Film League increased remarkably. Established in September, 1927, it has now a membership of many thousands, with local branches in Rotterdam, The Hague, Utrecht, Leiden and other towns, with a branch at Delft University. In all large cities of the Netherlands, increasing numbers are responding to the appeal.

The league, although patronizing the young Dutch Avanguardists, the French experimentalists and the Russian masters of film art, is not competing in any way with the regular film industry. It is an organization, sprung from the public, made up of persons who will be glad, when the time comes, to occupy their seats in the ordinary cinema once more.

 

Zelden hebben wij van ons geheel onbekende zijde in zulk een beknopten vorm duidelijker en onbevooroordeelder blik op het werk der Liga aangetroffen. Weshalve wij het hier gaarne vermelden.

 

H.S.