El. de Roos:
Erich von Stroheim
Een enkele maal treft de methode der ‘slogans’ raak. En zoo schijnt er een formule voor Erich von Stroheim te bestaan, die - wanneer zij niet in volkomen onbewustheid van haar scherpzinnigheid gelanceerd is - opvallend geestig is: ‘the man you will love to hate’. Het werk van von Stroheim is namelijk meer een gebaar dan een uiting; men vindt in hem eerder een merkwaardige mentaliteit dan een merkwaardig cineast, maar omdat hij die mentaliteit in en tenslotte ook wel ten koste van de amerikaansche filmindustrie uitspeelt, intrigeert hij ons toch ook vanuit een film-oogpunt. Hij zou een soort dadaïstische bewondering waard zijn, omdat hij geen enkele poging doet om aan de banaliteit te ontsnappen, alleen om deze banaliteit met een boosaardig raffinement zoo afstootelijk mogelijk te maken. Er is geen grootheid in deze zelfvernietiging, maar een overspannen felheid en hardnekkigheid. Of er ook geest in is? Of von Stroheim zich de heimelijke vreugde reserveerde, in den tijd toen hij zijn bekende films maakte, van begrepen te worden door den enkeling die het, terwijl de massa argeloos geniet van het hollywoodsche recept van luxe-comedie of draak, ‘dóór heeft’? Dan zouden daaraan die schromelijke overdrijvingen geweten moeten worden, die men op andere plekken vindt, in zijn films, dan waar de toeschouwer, die met het ‘verhaal’ meeleeft, ze zoeken zou. (Want von Stroheim is een ons intrigeerende figuur, niet dóór maar terzijde van zijn films). Het blijft een vraag.
Onbeheerscht is Greed, zijn groote en in avant-garde kring beroemde film waarin hij zelf echter niet meespeelt, maar deze onbeheerschtheid komt alleen door middel van zijn ‘groszartige’ beheersching van het materiaal tot uiting, een beheersching met volkomen amerikaansche middelen weliswaar. Het is merkwaardig dat wanneer men hem eerst, in Greed, als regisseur, en daarna pas als acteur leert kennen (b.v. in Foolish Wives van 1922, en The Great Gabbo, een talkie van James Cruze), er in de maniakale insolentie van de rollen die hij speelt en het masker dat hij vertoont, iets is, dat de sensatie van crue overspanning, die het zien van Greed voortdurend begeleidt, in het klein volkomen schijnt te dekken. Wat er van den cineast Erich von Stroheim geworden zou zijn, wanneer hij niet in Amerika was terechtgekomen, valt bij geen benadering te zeggen, en de imponeerendste gedeelten van Greed kunnen alleen doen vermoeden, dat hij een filmisch Beter-Ik aan het slijk dezer wereld onthield.
Greed is een onvervalschte draak, zelfs zoo
[54]
ERICH VON STROHEIM
ongehoord onvervalscht, dat het daaraan zijn oorspronkelijkheid ontleent. Tartend rauw volgen de melodramatische elementen elkaar op: zonder overgang komt na het moment waarin twee vijanden, die vrienden waren vóór met een lot uit de loterij de gelddorst hen scheidde, den dood in de woestijn aan elkaar geketend tegemoet zien, het moment waarin de beste van de twee een in de eenzaamheid meegenomen vogeltje uit zijn kooi loslaat. En men accepteert het zoolang de film aan den gang is: von Stroheim durft! Het wonderlijke is dat men een repliek van deze contrasten in zijn speelfilms vindt; in Foolish Wives de scène van het vogeltje, dat een getergde russische dienstmaagd laat ontsnappen voordat zij het huis van haar kwelgeest von Stroheim in brand steekt; in The Great Gabbo, James Cruze's minderwaardige talkie, het gemak waarmee von Stroheid den in grootheidswaanzin opgekooiden buikspreker speelt, met nauwe oogen in een arrogant masker, en zijn aanvallen van ongecontroleerde weekheid in de barokke dialogen met zijn pop.
Bewonderenswaardig is hij als regisseur van menschen in Greed: in de zekerheid waarmee hij de vrouw vooral tot een meer dan levensgroote en sinistere werkelijkheid laat uitspelen wat als gegeven nauwelijks boeiend is, de vrij simplistisch waar gemaakte gruwelijke verwording door gierigheid. In één gedeelte van Greed echter is ook de opzet beheerscht; het is von Stroheim's belangrijkste werk, de voorbereiding van het eigenlijke drama. Hij geeft er een boersche idylle, die argeloos alle kansen van verruwing en bekrompenheid en hebzucht al inhoudt, en toch een idylle is; menschen als marionetten, door onbewustheid bewaakt en door sluwheid belaagd; het scherpst in het wonderlijke, vertrokken gezicht van Zasu Pitts, de actrice; beelden die caricatuur en tragedie voortdurend rakelings bij elkaar brengen.
En dan, als de tragedie de overhand neemt, wordt het werkelijk een ‘Zerrbild’, van een grimmige, half sensationeele, half belachelijke teugelloosheid. En juist omdat het beeldend zeker blijft, hindert de overspanning die eronder ligt en er niet mee samengaat.
Schrilheid is von Stroheim's karakteristiek. Hij speelt den marqué in Foolish Wives met een opvallend amusante virtuositeit, maar met een brutaliteit, die zoo schaamteloos buiten het kader van deze, destijds duurste van de in Hollywood geproduceerde super-de-luxe-comedies valt (ook het scenario is van hemzelf), dat zijn ironie er verdacht door wordt.
Londen, Februari '30