L.J. Jordaan:
Onze vijfde matinee

Wie van meening is, dat de Filmliga nog iets anders behoort te zijn dan een vereeniging van lieden, welke tegen een zoet prijsje buitenissige films wenschen te savoureeren, - en ik hoop, dat het aantal derzulken groot is, - die zullen de vertooning van Richter's werk op de laatste matinee, als een belangrijke gebeurtenis hebben begroet. Ik meen hier niet in de eerste plaats om de feitelijke artistieke waarde - die ik overigens geenszins wil ontkennen! - maar wel zeer in het bijzonder vanwege de enorme didactische en daarmee: propagandistische waarde, welke deze vijf merkwaardige filmische epigrammen bevatten. Dat deze kwalificatie alles eer wil zijn, dan een degradatie, moge ik hier even kortelijk uiteenzetten.

Naast den strijd tegen de schadelijke en onzuivere elementen in de film, wordt aan de Filmliga sinds geruimen tijd een andere tweekamp opgedrongen: het bevechten van de met evenveel hardnekkigheid als kwaden wil gepropageerde legende, als zou deze vereeniging een kringetje van selecte en pedante aestethen zijn, die het monopolie inzake vertooning en beoordeeling voor zich opeischen. Het is een verdrietig en tijdroovend werk, telkens te moeten ingaan op de kwalijke grappen inzake het fameuze ‘cineasme’ en het brallende getoast op de ‘kunstfilm’-in-het-theater! Wij doen het dan ook slechts noodgedwongen - enkel en alleen, omdat deze moedwillige miskenning aan de opzichzelf reeds zoo bezwaarlijke propaganda voor een zuivere, gefundeerde waardeering van de film schier onoverkomelijke hinderpalen in den weg legt. Over de motieven van deze weinig verkwikkelijke bestrijding, waaromtrent wij overigens onze eigen opinie hebben, wil ik hier niet nader uitwijden - het effect mag evenwel, meen ik, niet over het hoofd gezien worden. Immers dit wil niets meer of minder zeggen, dan een bedreiging met isolatie, die de verspreiding der Liga-idee op ernstige wijze hindert. De eenvoudige waarheid, dat de film zich in den loop der tijden gevormd heeft tot een zelfstandige uitdrukkingsmogelijkheid - tot een nieuwe taal, met haar eigen grammaticale wetten, eigen mogelijkheden, eigen schoonheden - wordt bruusk genegeerd. En daarmede het feit, dat iedereen, die er de moeite en belangstelling voor over heeft, deze wetten en eigenschappen door aanschouwing en vergelijking kan leeren kennen. Wie na het zien van een cinegrafisch werk iets meer noteert, dan wat vage gemeenplaatsen over ‘ontroering’, ‘grootschheid’, en ‘kapotzijn’, die is een pedant - en daarmee basta! Alsof de simpele analyse van de elementen, waaruit zelfs een monstrum als de ‘Singing Fool’ is opgebouwd voorshands niet duizendmaal belangwekkender was, dan de kinderachtige belevenissen des heeren Al. Jolson!

Nogmaals - het is onze dure en zure plicht tegen deze onredelijke appreciatie op te komen, ook al voelen wij maar al te vaak het ontoereikende in een dergelijke theoretische argumentatie. Hoe dikwijls zal menigeen onzer niet hebben gesnakt naar een practische, voor ieder begrijpelijke demonstratie, welke al dit energieverspillende geschrijf en wederzijdsch gekanker, met één slag overbodig maakte! Een demonstratie, die klaar, simpel en onweerlegbaar aan iedere middelmatige intelligentie bewees: de film is een taal, even rijk, even belangwekkend, even toegankelijk als welke andere ook - en voor welker bestudeering niemand zich behoeft te schamen!

Welnu - ik heb de vaste en heugelijke overtuiging, dat met Richter's films het daadwer-

[p. 544]

[74]

 

kelijk bewijs voor de waarde der kennis en studie van de film qua talis, geleverd is.

De Liga-idee in a nutshell!

 

Men kan Richter's film niet bespreken, zonder te verwijzen naar zijn voortreffelijk boekje: ‘Filmgegner von heute - Filmfreunde von morgen’ - het eenvoudigste en klemmendste betoog, dat ik in de filmlitteratuur ken. Het ware te wenschen, dat deze beknopte en doeltreffende handleiding onder het oog kwam van alle beoordeelaars, die ‘kapot’ zijn van een film - en overigens maar Eenvoudige Lieden. Het zou hun duidelijk maken, hoe eenvoudig de werkelijke eenvoud is!

Naast dit practische en bij al zijn scherpzinnigheid, nuchtere werkje, worden de overigens zoo verdienstelijke geschriften der Fransche essayisten vaag en zweverig. Het begrip: film, wordt hier zakelijk en gedocumenteerd gedefinieerd en daarmede zag een verdediging van de film-omderwille-van-de-film het licht, welks belangrijkheid sinds Bálàsz' ‘Sichtbare Mensch’ nog niet werd geevenaard. Men voelt het bij het doorlezen: het eenige wat aan deze grammaticale analyse ontbrak, was de practische toepassing der tot haar enkelvoudigste componenten gereduceerde vormen. Het bewijs - zoo men wil - dat met deze, tot woordeenheden teruggebrachte filmtaal, op dezelfde overzichtelijke, eenvoudige wijze Proza en zelfs Poezie te scheppen valt. En zie - Richter heeft geen half werk gedaan: alles wat hij betoogt over montage, rythme, vormgeving, symboliek etc. werd toegepast en gecomprimeerd in de vijf beknopte werkjes, die op de laatste matinée der Liga werden vertoond. Al dadelijk ‘Inflation’! Het principe van de film zonder intrige, zelfs zonder held - en niettemin een volkomen logisch gedachte en begrijpelijk geexprimeerde idee. Men onderschatte toch vooral de brug niet, welke aldus wordt geslagen naar hen, die tegenover de Liga-gedachte volstrekt niet onsympathiek staan, maar die den sprong naar den ‘Coquille’ en Ruttmann's ‘opera’ niet konden maken. Ik geloof, dat er zeer velen zich aldus wrevelig en moedeloos van de Liga hebben afgewend en in godsnaam maar weer naar de bioscoop terugkeerden, die ze verfoeiden, maar in ieder geval begrepen. Het is, naar mijn gevoelen, de vloek van de wilde, chaotische ontwikkeling der film geweest, die de automatische vorming eener ‘happy few’ in de hand werkte. Er wordt te veel gevergd van intuitie en persoonlijken aanleg, om heelhuids van Chaplin bij Man Ray te belanden: menigeen, die vol goeden wil en geestdrift mee-marcheerede, maakte voor dien ‘waanzin’ halt en..rechtsomkeert.

Nu heb ik - als gezegd - de overtuiging, dat het hiaat tusschen de absolute film en den verst gëemancipeerden vorm der speelfilm door Richter zooal niet aangevuld - dan toch belangrijk kleiner gemaakt wordt. Zoo is in ‘Inflation’ tot titel en onderwerp gekozen, een begrip - de synthese van een economische tragedie, die als zoodanig mijlenver van het banale hij-en-zij-verhaaltje af staat en niettemin als grondgedachte een stevige basis een voldoende hou-vast levert aan ieder gemiddeld intellect. Op de allereenvoudigste wijze en met een verrassende natuurlijkheid wordt nu van de meest essentieele filmische middelen gebruik gemaakt. Het in-copieeren, de grooter wordende getallen, de rythmisch opgevoerde spanning, de contrastwerking en de universaliteit der montage...al deze wonderbaarlijke potenties van de film, zijn hier toegepast met als resultaat een behoorlijk film-poeem. Mij dunkt, zelfs de meest volmaakte leek zal hierbij tot de erkenning moeten komen, dat met een nieuwe taal, nieuwe schoonheid werd uitgedrukt.

Met deze conclusie als sleutel, geloof ik, dat het groote succes van deze vijf kleine films kan worden verklaard. Overdonderende nieuwigheden en schokkende emoties hebben wij er niet bij ervaren. Het was de klare, kunstzinnige formuleering van hetgeen intuitief reeds lang bij het Ligapubliek leefde. Met een veelzijdigheid, die rondweg meesterlijk mag heeten, heeft Richter achtereenvolgens in ‘Inflation’, ‘Zwei Groschen-Zauber’, ‘Rennsymphonie’, ‘Filmstudie’ en ‘Vormittagspuk’ de meest uiteenloopende mogelijkheden van filmschoonheid en filmeloquentie benaderd. Was ‘Zwei Groschen-Zauber’ als artistiek reclame-middel de evenknie van het kunstzinnig plakaat - in ‘Rennsymphonie’ werd de rythmische lenigheid en spankracht der filmtaal overtuigend gedemonstreerd. Toonde ‘Filmstudie’ een zuivere, abstracte ‘musique des images’ - ‘Vormittagspuk’ bleek een amusante en verbluffend knappe capriool in het gebied der burleske.

[p. 545]

[75]

 

Als intentie en conceptie staan deze films evenver van het vulgaire filmverhaaltje, als Dulac's ‘Coquille’. Alleen zijn zij oneindig begrijpelijker en makkelijker aansprekend - en het zou mij niet verwonderen, wanneer menig scepticus na het aanschouwen van Richter's werk zou zeggen: ‘Nu zou ik die Fransche avantgarde toch nòg wel eens willen zien...!

 

Ik herhaal, dat het geen onderschatting van Richter's begaafdheid als kunstenaar is, die mij het zwaartepunt van deze laatste matinée deed zien in haar merkwaardige didactische beteekenis. Integendeel - het vereischt een zeer sterke artistieke persoonlijkheid, om in zoo beknopten vorm, zoo veel en zoo veel interessants te zeggen.

Maar voor mij staat het vast, dat de Liga met deze matinée een harer belangrijkste gesties mag noteeren: de practische, voor ieder begrijpelijke demonstratie van haar doel en wezen! En het valt zeer te betreuren, dat wij deze films niet in eigendom kunnen behouden, als voortreffelijk propaganda-materiaal voor nieuwe afdeelingen en buitenwereld.