Wsewolod Pudowkin:
Joris Ivens

Met het werk van Joris Ivens maakte ik voor het eerst kennis tijdens mijn kort verblijf in Amsterdam.

Wat ik te zien kreeg, waren de nog niet gemonteerde en zelfs niet uitgezochte stukken van de toekomstige ‘Regen’, een film van Ivens en Franken, en alleen zijn eersteling ‘De Brug’ was schetsmatig gemonteerd. Maar reeds op grond van het ruwe materiaal, dat ik zag, kon ik Ivens beschouwen als een toekomstigen serieusen cineast.

Die oplettendheid en zorgvuldigheid, waarmee hij aan de voltooiing van zijn arbeidsplan werkte, die duidelijkheid waarmee hij de nog niet opgenomen beelden in zijn hoofd had, ze teekenend in het schema van zijn ‘Drehbuch’, die hardnekkigheid waarmee hij ideeën wist te realiseeren, alleen gebruik makend van een primitieve ‘kinamo’, toonden duidelijk aan, dat in Ivens veel eigenschappen aanwezig waren om een meester te worden.

Slechts één ding was voor mij niet volkomen duidelijk: de persoonlijkheid van den kunstenaar, dat conglomeraat van principes en ideeën, welke over de ontwikkelingsgang van een meester beslissen. ‘Regen’ en ‘De Brug’ zijn zelfs in gemonteerden, volkomen klaren vorm (zooals ik ze thans hier in Rusland zag) volgens mijn meening niet karakteristiek voor

[p. 581]

[103]

 

Ivens. Zij zijn brokkelig en onbepaald. Bij haar merkt men een zekeren invloed van Ruttmann en de Fransche avantgarde. De vrije opnamen, prachtig gevonden en goed op de lens gebracht (de droppels, de natte ruiten, het natte asphalt, de glanzende parapluien enz.), hebben hun bijzondere zuivere vormwaarde, maar zijn niet opgenomen in het organisch geheel van het beeld. Het beeld heeft geen ruggegraat, heeft geen innerlijke algemeene bepaling, alleen een eng-subjectieve bespiegelende ‘stemming’. Dit alles is zonder twijfel een tekort, maar een zeer begrijpelijk tekort. Ik beschouw ‘De Brug’ en ‘Regen’ als eerste leerstukken, die natuurlijk aan vreemde invloeden onderworpen zijn, en alleen dat vertoonen wat iemand, die zich van de camera en de montage weet te bedienen, presteeren kan. Het zijn de eerste werken van een mensch, die schrijven leert, en die enkele lettergrepen en letters (geen woorden) opschrijft, welke zich slechts nu en dan tot woorden vormen.

Ik was buitengemeen verrast en verblijd, toen na de twee reeds genoemde films, op het doek de ‘Zuiderzee’ verscheen. Wat was e. gebeurd? Alle belangrijke gebreken, die zoo in het oog vielen bij de eerste werken van Ivens, waren als door een wonder verdwenen. Hij heeft geen stap, maar een geheele sprong vooruit gedaan. De onzeker, onrustige montage van ‘De Brug’ en ‘Regen’ was vervangen door een rustig, duidelijk en zeker rythme. Het toevallige, vormelijk-aesthetische kader, waarin men de parapluien kon verwisselen met paddestoelen en de menschen met hun weerspiegelingen in de plassen, was veranderd in van bloed en leven doortrokken beelden. Meer dan dit, in het beeld van Ivens was oprechte ‘dynamiek’ gekomen. Niet de dynamiek van een zich-oplossen in een zeer verbrokkeld kader, maar de dynamiek van de werkelijke voortgang, de ontwikkeling van het beeld. In ‘Regen’ wisselen de op straat loopende menschen af met de op het water neervallende droppels en verdwijnen spoorloos; inplaats van de droppels verschijnt op het doek een door regen overgoten ruit met daarachter zich bewegende silhouetten van voorbijgangers, en de droppels verdwijnen eveneens spoorloos. Het beeld, niettegenstaande de beweging in ieder van zijn aspecten, staat eigenlijk stil. Geheel anders bij de ‘Zuiderzee’. Hier beweegt alles. Het eene kader, overgaande in het andere, ontwikkelt het eenige, organische weefsel van het beeld. Deze gang is duidelijk en overtuigend. Hier schrijft Ivens geen afzonderlijke, nietszeggende lettergrepen. Hij beperkt zich zelfs niet tot woorden. Hij spreekt met duidelijke zinnen.

Ik schreef boven, dat ik verrast was, toen ik de ‘Zuiderzee’ gezien had; dit is geen leege beleefdheidsphrase. Ik was inderdaad geemotioneerd, zooals ik iederen keer geemotioneerd ben wanneer ik werkelijk goed gemaakt werk zie, dat bewijst dat aan den horizon der film een nieuwe, sterke en talentvolle voorvechter verschenen is.



illustratie

Waardoor is dan zoo'n ‘record’ sprong van Ivens te verklaren? Ik denk dat de oorzaak hier een dubbele is. Ten eerste heeft Ivens zich losgerukt van zijn vroegere onbepaalde, aesthetische beginselen en is hij bewust overgegaan tot een werk van levende realiteit. Hij heeft zelf nieuw materiaal uitgekozen, dat diep en belangrijk is en in het geheel niet lijkt op het vroegere oppervlakkige glijden over levensverschijnselen. Dit bevrijdde hem ineens van vorm-invloeden van Ruttmann en de Franschen. Dat Ivens als thema voor zijn werk het grandioze indijken en droogleggen van den bodem, die tot nu toe door de zee bedekt was, een geweldig werk, dat het kunnen van den mensch en de arbeid bevestigt, gekozen heeft, toont volgens mij, zonder eenigen twijfel de groei van den meester aan. Hier vertoont hij zich niet als de operateur-regisseur, die door het leven dwaalt, jagend op toevallige lichteffecten, maar als een zuiver en konkreet denkend mensch. Volgens mijn diepe overtuiging is dit zuivere

[p. 582]

[104]

 

denken een van de voornaamste waarborgen voor een toekomstige, voorspoedige arbeid in onze kunst. En zoo moet als eerste oorzaak van het slagen van ‘Zuiderzee’ de innerlijke groei van den auteur beschouwd worden, die zich reeds bepaalde bij het uitkiezen van het thema van het werk.

Thans over de tweede oorzaak. Niet alleen de kunstenaar werkt met zijn materiaal en onderwerpt het aan zijn program, maar ook het materiaal zelf werkt in het proces van den arbeid onvermijdelijk op den kunstenaar, organiseert zijn bewustzijn en onderwerpt hem in vele opzichten aan zijn innerlijke wetten. Zoo gebeurde het ook in ‘Zuiderzee’. Ivens koos als thema de arbeid van den mensch. Hij ging met zijn camera tot vlak op het werk zelf en het werk onderwierp hem aan zijn wetten. Het dicteerde hem zijn duidelijke en overtuigende rythmen. Het gaf de helderheid en de volgorde aan de montage. Het schiep datgene, wat ‘artistieke waarheid’ genoemd wordt, d.w.z. die organische, innerlijke logika, die de eenheid en de overtuigende kracht van het kunstwerk doet ontstaan, en het afhankelijk maakt van de levende realiteit.

Het is interessant, dat Ivens in de ‘Zuiderzee’ voor het eerst op den levenden mensch komt. In ‘De Brug’ komen geen menschen voor. In ‘Regen’ zijn het geen menschen, maar schaduwen of de omtrekken van menschen. Natte jassen, parapluieën, schoenen, die ‘in beweging gebracht’ zijn door in hun verborgen motoren, die verder niemand interesseeren. ‘Regen’ is geheel uitgedacht en lijdt aan alle gebreken en aan alle armoede van een uitgedacht iets, dat losgerukt is van de werkelijkheid. Daarom is ‘Regen’ niet organisch, daarom is het op sommige plaatsen begrijpelijk alleen voor den acteur zelf, daarom emotioneert het niet, daarom is het ten slotte zóó verward in zijn eigen vorm, dat het iedere dynamiek verloren heeft. In ‘Zuiderzee’ is het geheel anders, Ivens komt hier in aanraking met het ijzer van de machine (even als in ‘De Brug’), met menschen en water (als in ‘Regen’), maar het resultaat bleek ganschelijk nieuw te zijn. In de georganiseerde dynamiek van de levende arbeid, gezien en begrepen door Ivens, werd alles eensklaps levend. De transportkranen zweven niet meer los in de ruimte, (als in ‘De Brug’), maar zijn met hun geweldige vormen organisch gegoten in het zuivere rythme van de montage. De menschen hebben opgehouden hun kleeding ‘in beweging te brengen’ (als in ‘Regen’), maar zijn hardnekkig en al hun krachten inspannend aan de moeilijke arbeid begonnen, een dijk te bouwen en uit de diepte van de zee een stuk nieuwe wereld op te heffen. ‘De Zuiderzee’ is een geweldige stap vooruit in het werk van Ivens. Volgens mij heeft iedere kunstenaar niet alleen het talent gekregen, maar is hem ook de mogelijkheid tot groei gegeven. In zijn eersten arbeid was Ivens niet meer dan talentvolle beginnende cineast. ‘Zuiderzee’ heeft echter de richting en de kwaliteit van zijn groei duidelijk bewezen. En daarom beschouw ik het als mijn plicht Joris Ivens thans te begroeten als een nieuw waarachtig kunstenaar met groote toekomst.

 

(Vert. Mevr. K. SCHUMACHER)