[p. 152]

Haar Broer

 
Door mij werd hij in 't ijl en kort verbond
 
Zacht meegetrokken, en ik stichtte vrede,
 
Droomde den nooblen droom der minderheden,
 
Als zìj hem, hatelijk, uit wandlen zond.
 
 
 
Hij wàs te leelijk, daaraan hielp geen rede
 
Of menschlijkheid, maar toch: ik vond
 
- Zij was te mooi - in hem een afgerond
 
Hulpvaardig-zijn bij mijn hoekig optreden.
 
 
 
Nu, na tien jaar, stuurt men mij twee portretten
 
In huis; één zwaar onkenbaar, en ontdaan
 
Van alles wat mij vroeger 't hart deed slaan!
 
 
 
Hìj echter treedt gezond en bruin in 't krijt
 
Vanuit zijn forsch kolonieleven; met een
 
Gemis toch:.... zijn verdwenen leelijkheid.

S. Vestdijk