[p. 151]

De Kasplant

 
Hij was erg bol en bleek, maar genoot 'n stille
 
Vermaardheid, daar men hem de school verbood;
 
Het stadje snoof over de doktersgrillen,
 
Zijn druiven, en zijn korstloos wittebrood.
 
 
 
Men had gedecreteerd: om de verschillen
 
Tusschen het leven en zijn levend dood-
 
Zijn glad te maken als vergulde pillen
 
Moest hij een vriendje hebben in den nood:
 
 
 
Zoo werd ik, in een blauw en Zondagsch pakje,
 
Als een gevangen bruid hem toegeleid.
 
Hij had veel speelgoed; ik kreeg een gebakje;
 
Maar starende door de dubbele ramen
 
Zei hij geen woord tot mij, - en 'k moest mij schamen,
 
Toen 'k weer naar huis gebracht werd door de meid.

S. Vestdijk