[p. 263]
Dood Kindje
Was het een droom, deez' werveling
Van teerheid in de schemering
Boven de lokken van dit kind?
De holte tusschen aarde en maan
Waar muzikanten varen gaan
Had het hartstochtelijk bemind.
Hoe vreemd toch dat verteedering
Verjoeg het harde leed, dat hing
Boven uw oogen, in mijn hart.
Ons leven was tot nu geweest
Een kort en zeer uitbundig feest,
Mengeling van vreugd en smart:
Wrokkend geluk, lachend verdriet -
Vergaten wij de oorsprong niet
Van kindren en hun stille lach?
‘Ik kap met u den ankertros
Wij slaan van 't enge leven los,
Voor ons begint een wijder dag!’
Een wijder dag.... Totdat opnieuw
Boven de oogen van een kind
Ons kart een klein geluk hervindt.
C. van Nieuwenhuyzen