[p. 586]

Sheherazade of literatuur als losprijs

Wat is Liefde zonder verleiding?

Een geenszins benijdenswaardig lot, dat helaas Shiriar, sultan van Arabië beschoren is...

De te streng doorgedreven rationalisatie van zijn prinsenjeugd had dit meegebracht. Zooals alle Staten die ‘aan het moderniseeren slaan’ had Arabië wetenschappelijke methoden toegepast op een gebied waar deze weinig van pas komen; Shiriar, vijftien jaar oud geworden, had vreemd opgekeken, toen Fatima, eene leerares die niets meer bezat van de bekoring die de jeugd verleent, met den leergang van geslachtelijke voortplanting op een pedante en plechtige wijze begonnen was. Aan de hand van wandplaten die de verschillende ontwikkelingsstadia van het kuikentje, de kikvorschlarve en den menschelijken foetus verbeelden, werd prins Shiriar in de intiemste geheimen der Natuur ingewijd.

Daar de uitslag dezer lessen bevredigend was, werd Shiriar, op het einde van het schooljaar door den Staat uitgehuwd aan Zobeïde, eene prinses van een naburig land, om de onderhandelingen over een handelstractaat te bevorderen en de clausule der ‘meest begunstigde natie’ te kunnen verkrijgen. Shiriars gemalin was niet leelijk, ook niet mooi. Maar toen hij Sultan geworden was, ergerde het hem dat zij, die bij alle plechtigheden hem terzijde stond, door het contrast van haar zwaarlijvige, statige gestalte zijn bedeesde schraalheid nog potsierlijker deed uitkomen. Daarbij had Zobeïde een pretentie van alle duivels! Onder het voorwendsel van ‘het prestige der dynastie hoog te houden’ was de vorstin er steeds op uit herrie te schoppen à propos van protocolregels die zij alleen tot in de puntjes kende.

[p. 587]

Aanvankelijk had Shiriar voor zijn echtelijke ergernissen wat troost en afleiding gevonden bij de haremmeisjes die hem, voor rekening van het budget van het keizerlijk huis geleverd werden.

In den namiddag, wanneer de felste hitte voorbij was, kwam door de luistille gangen van het paleis de uitverkorene, klopte bescheiden op de deur van de kamer waar de sultan van verveling geeuwde. Zooals de mannequin in een Parijsch modehuis den naam van het door haar gedragen toilet aan den klant opgeeft: ‘Afternoon Tea’, ‘Blue Girl’, ‘Un Caprice’, of iets dergelijks, zoo zegde ze met in de stem de lichte beving der actrice die in de rats zit: ‘Roze Verrassing’, ‘Bloesembot’ of ‘Voor uw genoegen’ - natuurlijk in het Arabisch. Menigvuldig en soms wel van een frissche fantasie getuigend waren de benamingen die het ‘Keizerlijk College der Wellustcommissarissen’ uitvond. Doch wat ze aankondigden kwam in den grond toch steeds op hetzelfde neer. Aldus was Shiriar mettertijd ook dit officieel geregeld minnespel beu geworden.

Waarachtig die haremliefde in deze kamer van kussens en boeken kon den vorst hoe langer hoe minder bekoren en, als een kind dat zijn zoetigheid verwend is, begon hij de odalisken onverrichter zake terug te sturen. De aldus geaffronteerde meisjes kloegen bitter en het College der commissarissen vroeg zich af hoe ze den sultan weer op het pad der traditioneele keizerlijke lusten zouden brengen.

Zij lieten exotische vrouwen komen: Spaansche cigaretteras', waarvan de huid okerblond is als de tabak die ze verwerken, Noorsche Walkürengestalten, schoon en koel als marmerbeelden, Geisha's uit de Yoshiwara die een heele documentatie van technisch voortreffelijk erotische houtsneden meebrachten. Het kon al niet veel baten.

De commissarissen noodigden de jongste ‘Miss Universe’ uit. Doch daar ze vooreerst nog de voornaamste steden van Noord- en Zuid-Amerika moest bezoeken was ze verslenst toen ze te Bagdad aankwam.

Ze bestelden speciale films in Buenos-Aires, lieten

[p. 588]

XVIIIde-eeuwsche erotische tooneelstukjes opvoeren, zorgvuldig geënsceneerd naar ontwerpen van Fragonard en Boucher. De laatste music-hall-sensaties van Broadway, Folies-Bergères en Wintergarten werden aangekocht. Aldus traden naakte meisjes die gansch verguld of verzilverd waren Shiriars kamer binnen. De sultan deed ze rechtsomkeert maken met de opmerking dat hij geen schouwgarnituren van doen had.

Een Weensch psycho-analist werd geraadpleegd doch kreeg geen kant aan de zaak. ‘Het ware misschien het best zijne Majesteit een volkomen rust te gunnen, besloot hij. Trouwens zijn onlust bespaart U een mooien stuiver op het budget der Keizerlijke amusementen!’

‘Wij vreezen alleen maar,’ wedervoer de Grootvizier, ‘dat, zoo de Sultan zich niet met zijn odalisken bezighoudt, hij zich met de staatszaken gaat bemoeien. Waarvoor Allah ons gelieve te behoeden!...’

 

Bij het open raam dat op de hovingen van zijn paleis uitgeeft ligt Shiriar moe uitgestrekt van dadeloosheid op een divan. De namiddaghitte verlamt de natuur. De zon slaat het blanke hemelspansel aan scherven als een brutale steenworp een winkelruit. Tusschen de palmen rijst de minaret der moskee. In den lommer kronkelen flamingo's lange halzen tot verliefde initialen. Drie zwanen lanterfanten op den parkvijver rondom de springfontein die zich sierlijk en statig ontplooit. Boven de paleispoort hangt de groene standaard van den profeet neerslachtig langs den vlaggestok.

Gevangen tusschen kussens en tapijten weet Shiriar niet waarheen hij zijn verlangen zou richten. De prik der gramofoonnaald zal hem misschien opmonteren. Hij laat de microfoon deinend vlotten op het eboniet waarop het lichtspel de schim van den zandlooper der eeuwigheid spiegelt. Aldus haalt Shiriar zijn hart eventjes op aan de flagellantische muziek van Strauss' ‘Salome’. En dan ook

[p. 589]

nog aan de ‘Ouverture van Tristan’ die volgeklotst staat met de golven der zee en van het wee...

Een klopje op de deur wekt den vorst uit zijn mijmeren.

Daar hebben we nogmaals de afgezante van den harem!’ denkt Shiriar.

En inderdaad, een meisje treedt binnen. Ze draagt een bureelkleedje, aan haar gordel een bloknoot, een potlood in de hand. Gekostumeerd als typiste dus! Waar die sakkersche commissarissen toch hunne fantasie vandaan halen?... Physisch anders is het meisje niets bizonders. Het aangezicht ziekelijk bleek. De schouders gebogen van deemoed of anemie. En nerveus dat ze lijkt!...

Om haar op haar gemak te stellen zegt de Sultan:

‘U komt vermoedelijk om mijn verlangen stenografisch op te nemen, mejuffer?...’

Doch de arm van het meisje haalt bruusk uit voor een stoot. Uit de gouden hecht van het potlood springt dreigend een dolklemmer. Shiriar wipt op, pareert, vat en wringt den vijandigen pols en geeft meteen twee klinkende oorvegen aan de aanvalster die van haar stuk geraakt en pardoes in bezwijming valt op een hoopje kussens.

Een aanslag op z'n leven!

Shiriar ademt diep. Een blijde trots vervult hem omdat hij zich zelf, gansch alleen gered heeft. 't Is weliswaar maar een vrouw en die twee oorvegen gingen misschien de grenzen te buiten van het noodige zelfverweer... Maar die lafaards die achter haar schuilen, hij zal ze!... Shiriar kijkt naar den gong waarvan de galm onmiddellijk dienaars en soldaten zal doen toesnellen. Maar daar is eigenlijk geen haast bij, overweegt hij. De sultan wil eerst nog wat van z'n triomf genieten. De would - be sultanmoordenares ligt daar verslagen. Ze is niet meer in staat hem naar het leven te trachten. En verder, eens dat ze aan het gerecht uitgeleverd is, krijgt hij wel ooit nog het fijne van de zaak te weten? Hij kent zijn Vizier van Justitie. Die heeft er een handje van weg om de eenvoudigste zaken te vertroebelen met het oog op zijn eigen buitenlandsche politiek. Hij zal het wel weten aan boord te leggen om het

[p. 590]

voor te stellen dat het een Perzisch complot is, want die kerel is danig belust op een oorlog met deze naburige hem, Allah weet om welke reden, onsympathieke natie.

Daarom wil hij haar vooreerst zelve ondervragen. Het meisje ligt daar... Ze is niet mooi, niet leelijk. Een beetje bleek. Natuurlijk de emotie. Maar hij zelf moet er ook wel bleek uitzien. Shiriar monstert zijn ontdane facie in den spiegel. Zijn hart klopt fel. Nu bemerkt hij dat de aanvalster de oogen weer opent en om zich te herstellen begint hij te bulderen:

‘Hoe kon je, verdomme, zoo dwaas zijn?...’

Verschrikt schuilt het meisje haar aangezicht in de kussens en weigert te antwoorden.

‘Komaan,’ mildert Shiriar zijn ondervraging, ‘als republikeinsche - want je zult wel tot die vervloekte bende behooren - erken je wellicht mijn gezag niet; maar je moet toch toegeven dat ik het recht heb een woordje uitleg te vergen. Waarom deze aanslag op mij, die U persoonlijk nooit iets misdaan heb?’

En weldra, als een goedhartige biechtvader, klopt hij op het bevreesd opgeheven schoudertje:

‘Kom kind, spreek toch... Vooreerst hoe is je naam?’

‘She-he-ra-za-de...’

‘Sheherazade, en waarom nu die aanslag?’

En met horten en stotteren komt de bekentenis:

‘Ik... wilde de... paleismeisjes... wreken!...’

‘U zegt?’

‘De meisjes van den keizerlijken harem!...’

‘Maar wat valt er te wreken? Ik heb nog nooit gehoord dat ze reden van klagen hadden over hun behandeling. Trouwens ze zijn daar vrijwillig gekomen. En tusschen hen zijn veel dochters van goeden huize die het als een groote eer aanzien hun vorst gezelschap te mogen houden.

‘Maar als ze ophouden uw gunst te genieten worden ze vermoord!’ roept Sheherazade heftig.

‘Vermoord?... Waar haal je dat vandaan?’

‘Hier hebt ge bewijzen: een eigenhandig afschrift van het Geheim Haremreglement.’ Zij wijst op de paragrafen

[p. 591]

waaruit blijkt dat ‘de odaliske die niet meer de gunst van zijne Keizerlijke Majesteit geniet door den oppereunuch aan den harembeul wordt overgeleverd’; verder, dat deze ‘t'huis gekomen, de terechtstelling bij middel van strangulatie met een zijden koord voltrekt.’

‘Dit is dus de reden van uw aanslag? Welnu, mejuffer, verneem dat dit reglement dagteekent van de regeering van Shiriar I, terwijl ik Shiriar de zooveelste ben. Mijn voorvader had zich over de trouw van de odalisken erg te beklagen en heeft hun finale behandeling wat systematisch vastgelegd in dit reglement dat ge vermoedelijk in de paleisarchieven ontdekt hebt. Of het zelfs onder Shiriar I ooit van kracht werd, durf ik sterk betwijfelen...’

‘Maar er is nu nog een harembeul, Balko, die iedere maand zijn wedde uitbetaald krijgt! Ik werk in den dienst van de Paleiscomptabiliteit en kan U de bewijzen leveren!’

‘Er is inderdaad een dergelijk officieel baantje dat voor het oogenblik door een zekeren Balko bekleed wordt. Wij hebben in Arabië niet genoeg Musea, Bibliotheekinspecties en dergelijke sinecuren, om alle aestheten en literatoren tevreden te stellen. Daarom benoemen we regelmatig een dichter tot ‘harembeul honoris causa’, indien ik me zoo mag uitdrukken. Ik moet er trouwens bijvoegen dat Balko zijn taak ernstig opneemt en regelmatig, als een lompenhandelaar die de vodden komt afhalen, aan het Oosterpoortje zijn waar in ontvangst neemt. In zijn wagentje, dat door twee ezels getrokken wordt, voert hij de afgedankte odalisken mee. Maar van moord is er geen kwestie. Nadat ze hem wat inspiratie bezorgd hebben, weet Balko ze steeds nog met een extra profijtje van de hand te doen... Wat er van die vrouwen gewordt?... Vermits ge van ‘documenten’ houdt, lees dit stuk. 't Is een verslag van den graaf de la Tour Maubourg, den Franschen ambassadeur te Constantinopel.’

En inderdaad daar staat te lezen:

‘De inlichtingen over de eventueele houding van Arabië in geval een conflikt tusschen Rusland en Frankrijk

[p. 592]

moest uitbreken, werden mij verschaft door een jongen attaché, die tusschen zijn vriendinnen een gewezen Arabische Paleisodaliske telt welke nog voor enkele maanden de gunst van den Sultan genoot. Alhoewel de legende beweert dat een concubine die in ongenade gevallen is den dood gewijd wordt, blijkt het “qu'il est avec le bourreau des accommodements...”. Deze drijft inderdaad een bloeienden handel met het afgedankt menschenmateriaal van het Keizerlijk Paleis van Bagdad.’

‘Daar sta je nu, dom ding, hè? Mooi: majesteitsschennis en moordpoging! 't Ziet er lief uit. En zeg me nu eens: Wie heeft je daartoe opgehitst?’.

‘Niemand!’

‘Hoe niemand? Je zult toch niet ontkennen dat dit een complot is tegen mij op touw gezet door de republikeinen?...’

‘Ik heb uit eigen ingeving gehandeld, zonder dat iemand iets van mijn plan af wist... Ik was gediplomeerde regentes der Normaalschool maar vond geen betrekking in het onderwijs. Mijn vader die een vriend is van den hofmaarschalk heeft mij bij dezen aanbevolen en aldus kreeg ik een plaats in de bureaux van uw Paleis.’

‘Dan zijt ge geen odaliske en is deze kleedij geen vermomming?’

‘Wel neen!’

Dat valt nog al mee, denkt de sultan. Zoodus komt gansch dit beroerd geval neer op een dwaze vergissing van dit impulsief meisje, een zaak waarvan, buiten hen beiden, vooralsnog niemand iets afweet. En waarom zou hij dat incident niet stilletjes doofpotten zooals de Grootvizier Abdul doet wanneer het een onhebbelijk zaakje geldt, dat maar best niet in het daglicht komt. Want nu beseft Shiriar plots de ernstige gevolgen, die dit onbesuisd gebaar van Sheherazade na zich zou kunnen sleepen. Een proces? De republikeinen zullen er een reuzenschandaal van maken. Ze zullen advokaten doen komen uit Parijs. De 2de Internationale zal protestmeetingen in alle hoofdsteden der wereld beleggen, de 3de Internationale zal sta-

[p. 593]

kingen doen losbreken. En dan op den avond van het vonnis de betoogingen. Het gepeupel dat de boulevards oploopt, de defige mokkahuizen en de luxewinkels van Arabische reukwaren vernielt. De politie die met moeite den toestand beheerscht. En dit akelig gehuil van ‘Ter dood Shiriar!’ dat overheen de duistere kruinen van het Paleispark tot in deze kamer zal dringen...

En zoo men die juffer terechtstelt? De legende zal er een Charlotte Corday van maken. Opera's over Sheherazade, geromanceerde biografieën, zonder te rekenen dozijnen stomme en sprekende films. Lieve hemel, de ‘historische woorden’ die ze in haar mond zullen leggen!

En laat ons vooral niet vergeten dat voorbeelden trekken. Zoodra de aanslag zal bekend zijn zullen dozijnen jonge heethoofden die hun anarchistische literatuur ernstig opnemen, gereed zijn om telkens als ik mij naar de Groote Moskee moet begeven, een browning op de ruiten van mijn limousine te richten.

Waarachtig hij moet, kost wat kost, beletten dat iets van dit stupied voorval zou uitlekken. Hij zal dus maar in het belang van zijn eigen rust, keizerlijk grootmoedig zijn.

‘Welnu, Sheherazade, ik wil U een bewijs geven van mijn vorstelijke goedheid. Ik zal uw onbesuisd optreden van daareven niet als een misdaad aanzien, maar als een dwaze vergissing. Ik schenk U genade...’

Sheherazade werpt zich aan de voeten van den sultan, weent op zijn edelmoedige hand.

‘Doch luister! Ook de domheid verdient een straf.’

Shiriar denkt na. Hij ziet de bloknoot die aan den gordel van de typiste hangt.

‘Ik zou je wel als straf kunnen opleggen duizend en één maal te schrijven: “Ik zal me nooit meer bemoeien met de bed gebeurtenissen van mijn vorst!” Maar met zoo'n machinaal werkje zou je er toch wat al te goedkoop van af komen. Luister, ik leg je als pensum op gansch je bloknoot met verhalen vol te schrijven. En als je geen vertellingen kent, zoek dan maar in je eigen droomen. Want be-

[p. 594]

nevens van “een betere samenleving” droomt ge stellig nog wel van andere dingen.’

 

Geestelijke dwangarbeid! Bij het eerste zicht schijnt het maar een kleintje zoo'n bloknoot vol te fantaseeren. Maar nu ze tusschen de naakte wanden van haar kamertje zit als een concurrent voor een ‘Prix de Rome’ voelt Sheherazade de volle zwaarte van de straf op haar wegen. Ze denkt aan die verwenschte ‘opstellen naar eigen keus’ die de schoolmeesteres opgaf wanneer ze zelve te lui was om een geschikt onderwerp te zoeken. Daar had ze zoo'n last mee, want verbeelding bezit ze haast niet. En dan nog volstond het vier bladzijden vol te krabbelen. Je liet een breeden witten rand, begon dikwijls een nieuwen regel en zoo geraakte je tot het einde. Maar gansch zoo'n dikke bloknoot! En de sultan eischte dan nog dat de velletjes langs beide zijden zouden beschreven worden want ‘het is niet voor publicatie bestemd’!

Wat moet ze in 's hemelsnaam gaan vertellen? Haar droomen? Neen die krijgt Shiriar niet te lezen. Een meisje geeft nooit de psychologische kuischheid prijs. Sheherazade gaat moedeloos aan het open venster leunen dat uitgeeft op den nacht.

Zij staart naar die oneindigheid waar, naar Shakespeare beweert, ‘tusschen hemel en aarde meer aanwezig is dan de wijze vermoedt’. Werp uw netten maar uit in dit element, Sheherazade!... Zie, als een lichtende golf omspoelt de maan de boeg van een duister wolkgevaarte!...

En plots duikt in haar op de herinnering aan de reizen van Sindbad de Zeeman, de zeven avontuurlijke zwerftochten waarvan de volksmond gewaagt. Nu, hij had er ook wel een achtste kunnen doen!...

 

Naarmate het strafwerk vorderde moest Sheherazade iederen dag de beschreven velletjes van de bloknoot den sultan voorlezen.

[p. 595]

Die late namiddagen werden hem een bizonder innig genoegen. Terwijl de zachte meisjesstem als een murmelende waterbron voorlas, dwaalde Shiriars blik over de Paleistuinen, waar, met den avond, de bloembedden taanden tot dezelfde grauwe vaalheid der grasperken.

Sheherazade's stem hield op. De sultan ontwaarde den witten schemer van haar bloeze op de kleurenweelde der divankussens. Physisch was ze niet aantrekkelijk. En toch stelde hij het gezelschap van dat meisje zeer op prijs. Na de voorlezing liet Shiriar haar niet zoo dadelijk weggaan.

‘Vertel me nu nog een en ander over de buitenwereld,’ verlangde hij. Die ‘buitenwereld’ dat was zijn rijk, waarvan hij het aspect alleen doorheen het officieel scherm der gekleurde ‘Paleisberichten’ te zien kreeg. Sheherazade begreep dat ze langzamerhand invloed kreeg op den sultan. Waren de verhaaltjes die ze fantaseeren moest slechts een literair pensum, de sociologie daarentegen had haar hart en geest ingenomen. Ze wist het behendig aan boord te leggen om over de ‘sociale wantoestanden’ die in Arabië heerschten te spreken. Ze citeerde statistieken over de ellende van den huisarbeid en opperde bepaalde suggesties waarop de sultan inging.

Tot dan toe had Shiriar zich stipt tot zijn rol van constitutioneelen vorst bepaald die er in bestond jaarlijks de ‘Internationale Jaarmarkt der Reukwaren’ te openen, bij een eventueele vizierscrisis de ‘wetten van het parlementair spel te volgen’ en de gezanten der vreemde landen te verwelkomen.

Op zekeren dag werd er in den raad der vizieren beraadslaagd over het verminderen der belastingen. Daar het budget het vorig jaar een flink boni gelaten had, wilde men voor een gelijk bedrag de erfenisrechten op de groote nalatenschappen verminderen. Al de vizieren bleken hiermee akkoord te zijn toen de sultan het woord vroeg. Dit lag trouwens nog binnen de perken van zijn constitutioneele bevoegdheid, maar was nochtans iets ongewoons. De vorst stelde voor dit boni te besteden aan het bouwen van koele, vochtige arbeiderswoningen. Hij las een door She-

[p. 596]

herazade samengesteld dossier voor, waarin hij de nadeelen opsomde der woningen die te veel belicht zijn. Zooals men weet is in Arabië de zon de groote plaag. Zij verwekt de epidemische ziekten, ontzenuwt de physische en geestelijke krachten, demoraliseert het volk. De sultan toonde plattegronden van heerlijke arbeiderswoonsten in aschbeton, met kleine vensters die allemaal op het Noorden zouden gericht zijn. Kortom ieder Arabier had recht op zijn ‘schaduwhoekje’.

‘Als ze de zon niet kunnen verdragen, dat de proleten naar de bioscoop gaan,’ waagde een vizier op te werpen.

Doch onverstoord zette Shiriar zijn betoog voort en besloot, dat ware het uur niet zoover gevorderd, hij nog gaarne een woordje zou gerept hebben over de ‘socialiseering van den radio-omroep’.

Als de sultan zich teruggetrokken had, liet de Grootvizier met een zucht de armen op het groene tafellaken vallen.

‘Beste collega's, we zijn er wel mee! Daar gaat Shiriar zich nu met de staatszaken bemoeien! U moet niet vragen van waar die plotse ijver komt. Dat 's natuurlijk die typiste, die hem iederen namiddag gezelschap houdt. Dat verdomd schepsel, dat, nota bene, te leelijk is om te helpen donderen, brengt zijn gedachten van streek met al dat intellectueel gebazel over “een troon oprichten in de harten van het volk”. En bintsdien zitten in den paleisharem de odalisken met hun duimen te draaien. Als hij denkt dat we ons dat Pompadourisme zullen laten welgevallen dan vergist hij zich leelijk.’

De listige staatslieden besloten de Sultane ‘op de hoogte te stellen’. De wettelijke betere helft van den Sultan geraakte in een Oostersche woede. Omwille der haremodalisken was ze nooit jaloersch geweest: dat hoorde zoo volgens de wetten van godsdienst en traditie. Maar het geestelijk concubinaat van Shiriar en Sheherazade zat haar leelijk dwars. Zij bewoog den hofpoëet om een kabaal op touw te zetten tegen de indringster.

Weldra gaven de amusante weekbladen dan ook krasse

[p. 597]

karikaturen waar men, op de knieën van den sultan, een hatelijk gestyliseerde Sheherazade zag zitten: lompdijig, platborstig, met uitpuilende sleutelbeenen, en vóór den mond in de omlijning van een misvormde zeepbel, een stupiede legende. Op de Vrijdagmarkt van Bagdad zongen uitgekochte liedjeszangers ‘hekeldichten’.

Nu begon toevallig voor Arabië een tijdperk van allerhande rampspoedigheden. De dadeloogst mislukte. De bij uitstek nationale Arabische nijverheid der reukwaren werd zwaar getroffen doordat Amerika prohibitieve tolrechten op den invoer dezer produkten instelde. De oppositie interpelleerde in het Parlement. De hoofdvizier schuilde in zijn antwoord achter de voorzichtige allusie dat ‘sinds enkelen tijd nieuwe elementen zich in de nationale politiek deden gelden waarvoor hij geen verantwoordelijkheid kon dragen.’

Van op alle banken brulde men: ‘De staatsmaîtresse! Sheherazade!’

Tot overmaat van ongeluk oordeelde Perzië, hetwelk gewaar werd dat zijn gebuur in een moeilijk parket geraakt was, het oogenblik gunstig om het brandend vraagstuk van het kanaal tusschen den Euphraat en de Caspische Zee weer te berde te brengen. En, om te bewijzen dat het ditmaal gemeend was, mobiliseerde het een half dozijn legerdivisies en preludeerde met de gebruikelijke ‘grensincidenten’.

Een geweldige paniek ruïneerde in drie beurszittingen den ‘sparenden rentenier’, bracht enkele banken in moeilijkheden. Fabrieken werden gesloten. De werkloozen manifesteerden in benden langs de groote lanen en wanneer de openbare uitdeelingen van dadels en rijst, bij gebrek aan staatstoelagen, stopgezet werden, kwam het tot ernstige onlusten. De ‘American Bars’ en de Perzische tapijtenwinkels werden geplunderd.

 

Een dezer ronddwalende benden van malcontenten herkende Sheherazade die juist uit een boekwinkel kwam,

[p. 598]

waar ze voor den sultan een boek gekocht had: ‘De Motorisatie van den landbouw’. In een oogwenk werd het meisje door deze personen, die individueel genomen misschien goede jongens waren, maar solidair zich als schoelies ontpopten, omringd, bespot, bespuwd en geslagen. Enkele politieagenten en detectieven sprongen toe, verlosten en duwden haar in een taxi die in snelle vaart naar het hoofdcommissariaat der Openbare Veiligheid reed. Sheherazade werd dadelijk in het bureau van den politieprefect binnengeleid. Het was een brave dikkerd van een vent die ‘tot princiep had’ steeds kordaat, doch tevens bedaard, een zaak aan te pakken. Hij liet een glas water brengen opdat de juffer wat zou bekomen van de beroerde emotie die ze doorgemaakt had.

‘Sta me toe U wat raad te geven!’ zegde hij dan gemoedelijk. ‘Vindt U niet mejuffer, dat uwe afwezigheid uit het land zich zoo wat opdringt?’

‘U wilt me dus verbannen?’

‘Geen kwestie van! Het staat U vrij op alle wegen van Arabië rond te kuieren. Doch U hebt nog zooeven ondervonden tot welken prijs. Ik kan U natuurlijk niet garandeeren dat aan iederen straathoek steeds politie aan de hand zal zijn om uw persoon uit de klauwen van het gepeupel te verlossen.’

Hij liet dat ‘vooruitzicht’ dat hij met nuchtere stem gemaald had, eerst wat op haar inwerken, vervolgde dan met warme innigheid.

‘Ik doe een beroep op uwe vaderlandslievende gevoelens, mejuffer! Iederen dag kan een conflikt met Perzië losbreken. Hoe kunnen we een eenheidsfront vormen wanneer onophoudelijk volkswoelingen losbreken waarvan uw persoon, let wel ik beweer niet de schuld, maar helaas de aanleiding is. U misprijst het gevaar? Ik eerbiedig en bewonder uwe kranigheid, of liever uw moed. Doch er staat hier oneindig veel op het spel. Uwe aanwezigheid ten Paleize brengt het leven van den vorst in gevaar, van hem die U zoozeer ter harte ligt. Ik ken uwe fijnbesnaarde intelligentie - in tijdschriften heb ik verscheidene bij-

[p. 599]

dragen van uw hand gelezen die werkelijk van uitzonderlijke geestesgaven getuigen - Mejuffer, denk aan Titus en Berenice! “Invitus invitam remesit!” Het subliemste, het heldhaftigste offer dat ooit aan de Staatsraison gebracht werd!... Welnu welk is uw voornemen?...’

Sheherazade antwoordde niet. Dit was zooveel als een toestemming tot al wat de politieprefect zou gelieven te bedisselen. Zoodus nu maar dadelijk het zaakje practisch tot het einde doorgedreven.

De ambtenaar deed de telefoonbel rinkelen.

‘Nummer 8712 a.u.b... Cabinet van den Vizier van Onderwijs?... Goed... Ware het mogelijk op de lijst der stipendiaten die van het Carnegiefonds genieten en aan het Harvard College studeeren één naam bij te voegen?... Ja?... Wilt U opschrijven... Sheherazade... She-he-raza-de... Ja, zeker... Ik dank uwe Excellentie...’

‘Nu: nummer 124... a.u.b... Agentschap van de Peninsular & Oriental Co.?... Gelieve een eerste klasse hut te reserveeren op de Arabia’... De boot verlaat Bassora morgen, nietwaar?... Zoodus de hut is gereserveerd op naam van mejuffer Sheherazade.’

De politieprefect wendde zich terug tot het meisje. ‘Ziet U, dat gaat best. U studeert in Amerika een jaar of twee, schrijft een flinke verhandeling over’... hij keek even naar de flarden van ‘Motorisatie van den Landbouw’ die op zijn pupiter lagen... ‘over een of ander onderwerp dat U belang inboezemt. Morgenochtend vroeg voert mijn auto U naar de boot, nietwaar?’

Sheherazade liet zich gedwee wegleiden.

De politieprefect wendde zich tot zijn secretaris:

‘De agenten Hussein en Alibecar hebben dat zaakje van de ‘spontane volkswoede’ nog al goed opgeruid en zonder al te veel kleerscheuren uitgevoerd. Knappe jongens! Daar hebben ze een lintje aan verdiend...

 

De schrandere Shiriar vermoedde onmiddellijk dat men hem zijn sociologische raadgeefster ontfutseld had om

[p. 600]

hem te beletten nog verder in de politieke ontwikkeling van het Rijk in te grijpen. De vorst eischte ‘volledige opheldering’ over Sheherazade's plotseling verdwijnen. Men toonde hem de formulieraanvraag die het meisje eigenhandig ingevuld had voor het Carnegiestipendiaat; doch verzweeg natuurlijk zorgvuldig de omstandigheden waarin dit gebeurd was. Tevergeefs trachtte hij van Sheherazade zelve nieuws te verkrijgen. De ‘schiftingsdienst’ der Paleissecretarie wist dat correspondentie uit Amerika onder censuur gesteld was en de sultan kon natuurlijk niet, gelijk een verliefd schoolmeisje, zijn briefwisseling ‘postliggend’ naar Bagdad doen komen.

Dra voelde Shiriar hoe hulpeloos hij daar stond als een, weliswaar hooggeplaatst, maar toch zoo eenzaam individu tegenover den geordenden ‘Staat van Zaken’. En als opstandig verzet wist hij al niet veel meer uit te halen dan: maanden lang diplomatisch ziek alle plechtigheden te boycotten en, in een oogenblik van nukkig humeur de gebruikelijke jaarlijksche lijst te scheuren der Arabieren en onderdanen van vreemde Staten die ‘voor het verleenen van het eereteeken van den Gulden Dromedaris in aanmerking kwamen’; zoodat de woede van den sultan - dum delirant Reges plectuntur Achaeae! - tevens bittere ontgoocheling bij honderde gezinnen van deftige burgers bracht.

Het spreekt van zelf dat van de sociale voorstellen die Shiriar gedaan had nooit iets terecht kwam. De vizieren lieten ze propertjes verslibben in den moerasslenter der parlementaire commissies.

Mettertijd keerde Shiriar dan ook terug tot zijn neurasthenie en zijn gramofoon: Pandoradoos zijner begoochelingen. En - de gang der wereld kan soms vol tergende ironie zijn - meteen helderde ook stilaan de politieke toestand in Arabië op.

Een samenloop van mildere omstandigheden liet de ruzie met Perzië bedaren; want alle diplomatische spanningen hoeven niet noodzakelijk in de electrische ontlading van een oorlog te eindigen. Een statenconflikt is een

[p. 601]

natuurverschijnsel dat, net zooals een meteorologisch onweer, wegdrijven kan.

Een golf van sensualisme deed het verbruik van Arabische reukwaren over gansch de wereld sterk toenemen, zoodat de nationale economie weer op en top aan het bloeien ging.

Toen, drie jaar na de hierboven verhaalde gebeurtenissen, Sheherazade naar haar vaderland terugkeerde herinnerde zich haast niemand meer de politieke moeilijkheden die haar aanwezigheid in het Paleis veroorzaakt had. Ze kreeg een baantje aan het ‘Instituut voor Pedologie’ van Bagdad en schreef traktaatjes die ‘zeer opgemerkt werden’ in opvoedkundige kringen van Arabië. Deze boekjes werden zelfs met een aanmoedigingspremie bekroond door de provincie West-Irak.

 

Raymond Brulez