[p. 798]

Verveling

 
O de melancholie der stadsche lanen,
 
op Zondagmiddag, in de maand April:
 
druipende boomen, natte asfaltbanen,
 
twee oude heertjes, één automobiel...
 
 
 
De burgerlieden, vet achter hun ruiten,
 
hebben den hik van 't overvloedig maal;
 
de bleeke zoon tuurt lusteloos naar buiten,
 
juffrouw leest stiekum in een schuin verhaal.
 
 
 
Een gramofoon slaat ergens aan het huilen.
 
Een klokke roept de kwezels naar het lof.
 
Wat loop ik hier mijn schoenen te bevuilen?
 
Wat is vandaag de hemel grijs en dof!
 
 
 
Wat dwaal ik hier, zonder den minsten wil,
 
met de onrust van de eeuwig onvoldanen?
 
O de melancholie der stadsche lanen,
 
op Zondagmiddag, in de maand April!...

Louis van Loo