[p. 204]

De Verleider

 
Maar zong hij dan zoo schuldig? 'k Weet niet meer
 
Wat mij het laagst verworpene deed voelen
 
In dat bekoorlijk lied, die eene keer
 
Bij zee. Bij 't langzaam naad'rend waterwoelen
 
 
 
Zong hij, misschien wel zonder veel bedoelen,
 
Van oompje, van het bal, van meisje en heer,
 
Maar met een tóon, alsof hij daarmee koelen
 
Kon de nieuwste wellusten, vaag begeerd.
 
 
 
Mijn vader kwam en sneed de vriendschap af.
 
Waarom? Trok de bekoring mij in de oogen
 
En werd dat lied zoo uit zich zélf tot straf?
 
Of hoe was anders het verschil gewogen
 
Van woorden, die hij arg'loos verder gaf,
 
Met woorden, die geen kind'ren droomen mogen?

S. Vestdijk