[p. 205]

De Kermismeid

 
Zij buigt zich achterover, tast haar kuiten
 
Met lang-gespitste vingers af, spreidt dan
 
De slanke beenen met de knie naar buiten
 
En als een rups die zich op blaad'ren spant
 
 
 
Kleeft zij op 't groene kleed, glad, bont en stuitend
 
Van uiteengerukte naaktheid. - Haar hand
 
Duwt even op dan, - beenen gaan zich sluiten, -
 
En rood en vloekend treedt zij naar den kant!
 
 
 
Gapende jongens langs 't gerafeld koord
 
Volgen haar met hun blik en blijven wachten, -
 
Zij voelden als een slag 't bedwelmend woord, -
 
Gaan dan gehaast naar school, en droomen voort:
 
Van vrouwen, die tot moll'gen kindermoord
 
Haar lichaam in die zelfde kronkels brachten.

S. Vestdijk