[p. 206]
Narcissus.
De avondwind schudt blaad'ren droog, er
stroomen
Rimp'lingen, visschen over 't zand voorbij,
Maar altijd weer maakt mijn gelaat zich vrij
En kan nog uit een steenworp bovenkomen.
Veranderlijk, en toch de eeuw'ge eene
Bezegeling van spiegelavonturen,
Is deze glimlach zelfs niet weg te weenen
Door ontrouw water of betraander turen. -
't Werd nacht, geen bleek gelaat staart meer
omhoog,
Hoe ik ook buk en zoek: ik ben verdwenen.
Gevaarlijk krul 'k mij om, - daar vangt mijn
oog
Een laatsten schemer op mijn eigen beenen,
Gehurkt, en hunk'rend in hun teed'ren boog.
S. Vestdijk