[p. 414]
Het Ziekenhuis
Van zorgen kan ik dezen nacht niet slapen.
Ik staar door 't venster doelloos voor mij
uit...
Werd zóó de wereld van eerstaf geschapen
Met maan en wolken, zonder een geluid
En zonder licht? Waar ik vanmorgen zag
De boomen met hun gele en groene verven
Raad ik het ziekenhuis, waar dag aan dag
Gemartelden in duizend angsten sterven.
't Is anders, overdag, een rustge buurt,
Mijn buren hebben tuinen met veel peren,
Maar met mijn woning heb ik niet gehuurd
Den vrede dien ik immer moet ontberen.
Nu glimt alleen het lage, doffe licht
Van 't somber huis waar altijd wordt gewaakt,
En 'k vraag mij af, bij dit verdoemd gezicht,
Wat mij zoo week en zoo lafhartig maakt.
Jan van Nijlen