[p. 453]

Boef

 
Luid vloekend stond hij stil en spuwde voor zich heen,
 
Braakte zijn gal uit op de kameraden,
 
Die hem lafhartiglijk hadden verraden,
 
En wist zich vloekend in zijn cel alleen.
 
 
 
Een ver geluid drong door de tralies heen,
 
Een trambel liet de avonddrukte raden.
 
Hij trapte, om zijn wellust te verzaden
 
De houten zitbank drie maal om zich heen.
 
 
 
Rekte het hoofd tusschen geheven armen,
 
Het oog doorborende den blinden wand,
 
Tot plots een siddering doorvoer zijn hand:
 
 
 
Wie gaf zich nu wellustig in haar armen,
 
Deelde het bed met haar, vroeg haar erbarmen,
 
Of speelde met haar zwaarberingde hand?

M.B. Frenkel