[p. 600]
Belijdenis
Ik geloof niet aan de late zaligheid
Van die hier leven met verteerde harten,
Ik geloof aan wezenlijk geleden smarten,
En dat de dood hun zaligheid verbeidt.
Ik ken de maskers voor onzekere gelaten,
Ik ken het femelend gebed van spijt,
Maar ik herken de harde zekerheid
Van hen, die vloekende hun God vergaten.
Ik ken de zielen, die te kort bestonden
En ondergaan in hulpeloos gemis,
Ik ken de wreede noodzaak, die er is
In onze duizend ongeheelde wonden.
Ik vraag geen vriendenwoord, ik bied het
aan,
Ik druk de hand niet van den farizeër,
Maar ik drink broederschap met den plebejer,
Wiens oogopslag ik plotsling heb verstaan.
M.B. Frenkel