[p. 1131]
De Vrouwen
De vrouwen schuiven uit de schaduw in het
licht,
mijn heet begeeren langs, in de avondwarme
straten;
beloften vlammen op een naadrend aangezicht
en dooven uit: van honderden word ik
verlaten.
Maar als mij eene mint, als ik verloren duik
tegen uw koelen hals, streel ik niet uwe
leden;
mijn hand volgt het vertrouwde glooien van uw
buik,
doch ik hoor zuchten aan een andren mond
ontgleden.
Ik hijg den lach toe van een andere uit uw
blik;
uw zoen die mij doet duizlen heeft uw mond
verraden;
nog zinken wij in grondlooze overgave, als
ik
mij weer verbonden weet aan wie ik niet kon
raden.
Ik ben uw trouwe en wisselende creatuur,
o bije en verre vrouwen al; ik ben geschapen
van uw verzet en gunsten, van uw koelte en
vuur;
ik ben uw man en minnaars en uw dwaze
knapen.
Herreman