[p. 1130]

Verloochening

 
Hoe lang nog zal het licht zijn ijlen boog beschrijven,
 
verrijzen, branden en genaadloos ondergaan,
 
en morgen weer verkonden wat wij niet verstaan;
 
hoe lang nog met den mensch 't onmenschlijk spel bedrijven?
 
 
 
Mijn hart weegt van geronnen droomen naar den grond,
 
waar ik geen weerschijn vind van sterren die eens blonken;
 
mijn geest, uit nuttelooze vluchten neergezonken,
 
verraadt den dood en 't leven in denzelfden stond.
 
 
 
't Verlangen dat bedrogen werd maakt niet bedaarder:
 
weg met al wenschen dan, de rust is tot dien prijs. 'k Ben dansend uitgetogen voor steeds nieuwe reis,
 
doch naar ik blijder ging, keerden mijn stappen zwaarder.
 
 
 
Laat gaan de dag, ik ben van hoop en wanhoop dwars;
 
geen zalvend water komt mijn oog als vroeger klaren,
 
't gebaar der vaadren is versteend in mijn gebaren,
 
ik ben vóór 't eind doorwond gelijk een boom vol hars.

Herreman