[p. 32]
Gandria
(Lago di
Lugano)
Hoog tegen donkre bergen ingemetseld
En vastgeklemd in spleten en ravijnen,
Waarin de zon ternauwernood kan schijnen,
Houdt Gandria onvindbaar zich genesteld.
Nu valt er de avond langs vergrijsde muren,
Terwijl een onweer wakkert over 't water.
Ik hoor, ver over 't meer, het dof geklater
Der regenbuien onder gele vuren.
In een vooruitgebouwde herberg krijscht
Een oude grammofoon een nieuw refrein,
Waarbij twee mannen suffen naast den wijn,
Dien de een vergeet en de ander zwijgend
prijst.
Zoo houden tusschen nacht en vuur en regen
Beide de wacht voor 't ontoeganklijk dorp.
Wie geeft de steenen en wie doet den worp?
Wie waagt den tocht langs de gescheurde wegen?
Het lied is uit. Slaap overmant hen beide.
Hun hoofden vallen in hun armen neer.
En 't ontij van den nacht herschept het meer
Tot d'eersten dag, waar licht en duister
scheidden.
D.A.M. Binnendijk