[p. 427]
Laat Geluk
Het kwam door de avond en hield bij 't raam,
daar haalt geen nachtegaal bij onder 't
schallen
der volle borst, als blij de klinkers vallen,
kristallen nachts, háár stokte 't hart en
d'âam.
O, 't moordend uitzien naar wie niet wil
plukken
uw bloem, die - 't is u beloofd - geen rimpel
treft,
aleer de zoete roover u verheft:
een zee, die opgaat, neev'lend van verrukking.
Nu glijdt ook alles van u en sluit gij 't oog,
wilt in de poelen van uw keus verzwelgen
't is uur der scheiding, voorzichtig 't raam
omhoog,
want moeder sluimert licht. In broosheid slaat
uw ronden steel wind van gekruide velden:
de roller kwijnt, 't was wis een andre
straat...
J.C. Noordstar