[p. 429]

Zéro

 
Zijn metgezellen gingen woest te grond
 
in roes van helsch geweld, waar roem hen kuste.
 
Ze wisten, dat het leven hen niet lustte:
 
Wat is de mensch? ‘Een strooien offerhond’
 
 
 
Der deernen slank verderf en wreede lusten:
 
ijdel solaas voor zijn vervloekte wond.
 
Tweedehandsch wijsheid, die tractaatjes zond
 
wees hem een kil en vruchteloos berusten.
 
 
 
Vaak kruidde hij met boozen slaap den beker
 
en droomde - anders als onder een preek,
 
van steile daden, die over zijn nood
 
 
 
Stralende stegen. Tot de morgen bleeker
 
en zwaarder weer van duisternissen streek
 
over zijn troebel heimwee naar den dood.

Matth. Giroldi