[p. 1098]
Aan P. van Langendonck
Paviljoen der letterkunde.
Bij 't manuscript: Die Lotusblume.
Gij zongt een lied, uitzinnig van verlangen,
Dat mij doet rillen in de zomerzon.
Gij houdt er Heine en Schubert in gevangen
En schenkt driedubble vreugde uit eigen bron.
Gijzelf zocht lafenis in heide en koren,
Van Langendonck, die weet hoe zomer schroeit.
Wie hun verlangen in de attracties smoren,
Gaan weg in kudde, geledigd en vermoeid.
Zij willen in 't gewoel zichzelf vermijden.
Gij vondt uw eigen aard in de eenzaamheid.
Gij moest om duurst bezit het heftigst lijden,
Daar 't u voor eeuwig van de kudde scheidt.
N.A. Drojine