[p. 1153]
Voor-Herfst
Reeds weet ik, waar de najaarsvuren zullen
branden:
over de helling staan de boeren in de schuine
zon.
Ik voel de kille nacht al aan mijn stramme
handen,
waarmede ik zelfs mijn oogst niet winnen kon.
De misten slieren onder de gezonken luchten,
(de herfst is ons zo onwaarschijnlijk dicht)
in het versterkte geuren van de rijpe vruchten
verging de ganse zomer: o! zijn warmte en zijn
licht.
En toch (ze zeggen: hij is in de herfst
geboren)
zal ik mijn hete voorhoofd betten aan zijn koele
goud,
dan zal ik weer verschrikt de knal der schoten
horen,
en trouw de dieren volgen in het kreupelhout.
En zo zal weer de jagersknaap me vinden
mijn klamme handen op een warme vacht
van of een vogel of een haas, - wellicht een
hinde,
die van mijn handen 't dauwen drinkt der natte
nacht.
't Is enkel maar een droom, die aan mijn oog zal
sterven
tussen wat rulle sneeuw en wat bevroren zand;
het is een wild en vruchteloos verwerven
en slechts een groeve meer in mijn gereikte
hand.
Jan Vercammen