[p. 246]

Kroniek

In het voorbijgaan.

Pater A.B.H. Gielen S.J. heeft mij uit de literaire gootsteen ‘Boekenschouw’ voor de tweede maal bespat met een onwelriekend water van grofnervige bedilzucht en onplezierige spreekkamermopjes. Dat is normaal. Ook mag pater Gielen, die zich zoo menigvuldig voor ‘moreele waardeering’ verantwoordelijk teekent, vrijelijk de literaire achterklap beoefenen en impliciet het verwijt oproepen, dat ‘De Gemeenschap’ uitsluitend is opgericht om aan persoonlijke eerzucht en ijdelheid te voldoen. Maar laat hij althans in één ding eens volkomen haaks zijn en ons met spoed onthullen: wie is de Maecenas, die op de onzalige gedachte kwam, dit schande-blad in het leven te houden? Dat hij hierin spreke: de rest interesseert ons niet.

J.E.

Een poezie-examen.

't Examen-apparaat is weer in volle werking; elken morgen kan men in de kranten weer een heele lijst van jongelieden lezen, die, met het etiket ‘geleerd’ beplakt, zijn afgeleverd.

En dan zijn ze ook geleerd en volkomen berekend voor hun taak.

Zoo moet men bijvoorbeeld, om de zeer jeugdige jeugd op te voeren tot alle christelijke en maatschappelijke deugden de monddeelen van een veenmol en het aantal stampers van een jeneverbes precies kennen.

Dezer dagen kwam me onder oogen, hoe in een bepaalde stad onderzocht werd of de toekomstige opvoeders der jeugd wel voldoende op de hoogte zijn van de poëzie en derzelver zware geheimen.

Deze proef is zoo curieus, dat we haar hier in d'r geheel overdrukken:

Lees onderstaand sonnet van G.C. van 't Hoog aandachtig over en beantwoord daarna de gestelde vragen.

Sprokkel-vrouwtje.

1
Arm Vrouwtje - in 't bosch zaâmt stil de dorre takken,
2
die storm van 't levend hout heeft weggesleurd,
3
om hen als dooden in de diept' te smakken,
4
in 't gansche bosch geen twijg ook om hen treurt.
5
Zij bukt zich, om de sprokkels saam te pakken,
6
en als zij dan den dorren bundel beurt.
7
Voelt zij hoe stram ze-al is en oud, en 't snakken
8
naar aêm van de ingezonken borst, zaag zeurt.
 
 
9
't Geluk, dat zij ooit vond in 's levens woud,
10
het waren Sprokkels, als die thans in de-armen
11
zij draagt .... het was zoo'n takkenbos! .... En koud
 
 
12
doorhuivert haar een vlaag van zelferbarmen,
13
maar thuis zal toch de vlam van 't sprokkelhout,
14
en 't denken aan 't gesprokt Geluk. haar warmen.
I.Geef den inhoud van de eerste 4 regels in eigen woorden weer.
II.Waarom is 't lidwoord weggelaten voor ‘arm vrouwtje’? (regel 1.).
III.Waarom treurt geen enkele twijg om de afgerukte dorre takken? (regel 4.).
IV.Wat drukt het woord ‘zaag zeurt’ uit in het gegeven verband? (regel 8.).
V.Zeg nauwkeurig wat de dichter uitdrukt in de regels 9, 10, 11.
VI.Wat beteekent: ‘En koud doorhuivert haar een vlaag van zelf-erbarmen’? (regel 11 en 12).
VII.Waarom wordt in (regel 14) gesproken van ‘'t gesprokt Geluk’?
VIII.Verklaar de regels 13 en 14.

 

'k Heb precies gedaan, wat er in de opgave stond en verzuchtte allereerst: ‘Wat een allemachtig prul!’ En daarna ben ik subietelijk tot de beantwoording der vragen overgegaan:

 

Antwoord 1. 'n Arm vrouwtje is aan 't sprokkelen. Meer staat er niet; de rest Is stopverf om de maten en rijmen precies vol te plakken.

[p. 247]

Antwoord 2. Dat komt beter uit met de maat.

Antwoord 3. Waarom? Waarom? Een poëet kan meer dichten en een schoolmeester meer vragen, dan tien nuchterdenkenden kunnen begrijpen. Die hartelooze twijgjes missen sociaal gevoel, ze kennen de Rerum Novarum niet; dat dunkt me de eenige reden.

Antwoord 4. Het woord ‘zaagzeurt’ drukt een abominabele stoplap uit; scandeer den regel maar eens. Maar 't rijmt op ‘beurt’, dat klopt precies.

Antwoord 5. Ze heeft nooit veel ‘sjans’ gehad.

Antwoord 6. Ze bibbert ervan.

Antwoord 7. Er moest eigenlijk staan gesprokkeld geluk, maar dat kwam met de maat niet uit.

Antwoord 8. Ze gaat thuis bij 't fornuis een lekker dutje doen.

En na deze prompte bantwoording zou ik de examencommissie op haar beurt willen vragen:

I. Wat bewoog u dit klinkdicht met den klank van een gebarsten bel te kiezen?

II. Waarom moet deze nougat-poëzie juist in haar allerminst-smakelijke deelen tot lange draden uitgekauwd worden?

III. Verklaar de dichtregels:

 
Zu fragmentarisch ist Welt und Leben,
 
Ich will mich zum Sonnettenpoët begeben.
 
Der weisz das Leben zusammenzusetzen
 
Und er macht ein verständlich System daraus.
 
Mit seinen Nachtmützen und Schlafrockfetzen
 
Stopft er die Lücken des Weltenbaus.

 

(Vrij naar Heine.)

 

J.B.