Verkeerde democratie

Hoe een legende ontstaat

 

OP 26 Mei j.l. maakte de heer Mussert, die zich voorgenomen had ‘naar de macht te grijpen’, een tamelijk ernstige tuimeling; hij werd van een dreigend gevaar leider eener kleine politieke partij. Daarom kon hij nu ook niet langer de rol van ‘hoofd van Jut’ spelen, die hem een zoo bruikbaar negatief element in de democratische samenleving deed zijn; hij was er plotseling te onbeduidend voor geworden, tot zijn ware proporties teruggebracht. Men slaat niet op een hoofd, dat geen hoofd van Jut kan zijn door gebrek aan symbolische proporties.

Sedert den vreedzamen Bartholomeusnacht van de N.S.B. is het dus noodzakelijk geworden, het probleem van den strijd tegen fascisme en nationaal-socialisme anders te stellen; maar aangezien de wetten der traagheid ook op dit gebied (juist op dit gebied!) een belangrijken invloed uitoefenen, kost het zeer velen bestrijders van fascisme en nationaal-socialisme moeite om zich af te wennen op het verdwenen hoofd van Jut te blijven slaan; dat gebaar was immers zoo eenvoudig, en het had bovendien bij een deel van het altijd tot lachen geneigde publiek ook veel succes! Men blijft uitgaan van de gemakkelijke, au fond zeer oppervlakkige en in wezen foutieve absolute tegenstelling tusschen democratie en nationaal-socialisme, die in den verkiezingsstrijd het voordeel had van overzichtelijkheid voor de kiezerspsyche, maar aan de zijde der democraten tegelijk een zekere onmiskenbare oncritische zelfgenoegzaamheid te weeg brengt; want het gevaar, dat in Nederland van het nationaal-socialisme dreigt, is zeker niet in de eerste plaats het gevaar van de dictatuur, nu aan de politieke ambities van den heer Mussert voorloopig de bodem is ingeslagen; hèt groote gevaar is het opkomen en ‘massgebend’ worden van simplistische denkwijzen, of met andere woorden: het afleggen van persoonlijke, critische verantwoordelijkheid om er een phrase voor in de plaats te stellen.

 

HET is duidelijk voor degenen, die met de werken van Le Bon en Ortega y Gasset op de hoogte zijn, dat de oorzaken voor het ontstaan eener phraseologische overheersching niet gezocht moeten worden in het nationaal-socialisme, maar in de democratie zelf; zij is de paradox van algemeen recht – algemeene ontwikkeling eenerzijds en ongelijke verdeeling – ongelijke begaafdheid anderzijds; het ‘algemeene’ van de theorie komt ieder oogenblik in conflict met het ‘ongelijke’ van de practijk. Het nationaal-socialisme is slechts een poging om dat paradoxale element uit de democratie op een gewelddadige manier te verwijderen; die poging gaat uit van een halfbeschaafde massa, die eerst door de democratische ‘algemeene ontwikkeling’ naar den geest werd ‘gelijkgeschakeld’, en er nu ook geen been in ziet de persoonlijke, critische verantwoordelijkheid op ieder gebied over te dragen aan geperverteerd-democratische fetischen.

Dat zich in Nederland groote groepen van de bevolking tegen die fetisch-vereering hebben verzet, b.v. door zich in de spontaan opgekomen beweging ‘Eenheid door Democratie’ te vereenigen, wil dus nog allerminst zeggen, dat men nu alom plotseling critisch staat tegenover de democratie, integendeel. Zulke spontane bewegingen danken haar succes gewoonlijk aan een paar suggestieve leuzen (die in den verkiezingsstrijd 1937 voor de hand lagen en dan ook ingeslagen zijn), en wanneer de spontaneïteit eenmaal heeft gezegevierd is het zeer de vraag, of de opkomende zelfgenoegzaamheid niet sterker zal blijken dan de neiging tot zelfcritiek. Ten opzichte van de houding, die de beweging ‘Eenheid door Democratie’ na haar succesvollen verkiezingsdag is gaan aannemen, is een dergelijke sceptische vraag zeker niet misplaatst. Tracht zij zich rekenschap te geven van het paradoxale karakter der democratie? Durft zij de democratie als een minimum en een probleem in plaats van als een ad infinitum te bejubelen, maximum te aanvaarden? Men merkt er niet veel van; het orgaan van ‘Eenheid door Democratie’ blijft nuttig werk verrichten door de fascistische en krypto-fascistische propaganda, die dagelijks over den braven burger wordt uitgestort, te ontmaskeren, maar daarnaast ventileert het een soort geuzen-rhetoriek, die niet zoo veel verschilt van de bloed-en-bodem-rhetoriek, wat de critische verantwoordelijkheid voor de gebruikte termen betreft. En erger: het deinst er niet voor terug de critische werkzaamheid van een andere organisatie, n.l. het ‘Comité van Waakzaamheid van Anti-nationaalsocialistische Intellectueelen’, herhaaldelijk verdacht te maken van het verleenen van ‘hand- en spandiensten’ aan Moskou ! Omdat de bewijzen uiteraard niet te vinden zijn, neemt men zijn toevlucht tot insinueeren, tot ‘vrijblijvend waarschuwen’; zoozeer heeft de leuze van den ‘strijd tegen twee fronten’ hier reeds de critische gezindheid overstemd, zoo weinig begrip bestaat er, ook in dit kamp, voor een poging tot weerbaarmaking tegen de nationaal-socialistische phrase, die nu eens niet op den kiezer, maar op de critische verantwoordelijkheid van het individu is gericht.

 

HET zou niet de moeite waard zijn, dergelijke volkomen onbewezen en onbewijsbare verdachtmakingen zelfs maar door een woord van weerlegging waardig te keuren, wanneer deze soort ‘bestrijding’ niet symptomatisch was voor een bepaalde soort democratische zelfgenoegzaamheid die voor zichzelf het monopolie van de ware, de ‘maximale’ democratie opeischt en in anders georiënteerde stroomingen niet anders dan (tout comme chez Hitler!) de hand van den bolsjewistischen duivel kan zien. Wanneer zich zulk een duivel-conceptie eenmaal heeft vastgezet, laat zij zich door het ontbreken van feiten geenszins meer schokken; men is bereid alles over het hoofd te zien, waardoor de simplistische, oncritische redeneering zou kunnen worden verstoord. Zoo schijnt het de redactie van het orgaan ‘Eenheid door Democratie’ van nul en geener waarde, dat de leiding van het Comité in handen is van menschen, die met het communisme niets uitstaande hebben, afgezien van den historicus dr. Jan Romein, die marxistisch denkt, maar geen lid is van eenige politieke partij.

Zoo schijnt dezelfde redactie niet te weten, dat het Comité tot dusverre een tiental critisch-wetenschappelijke brochures heeft uitgegeven in verband met het probleem van het nationaal-socialisme, waarvan sommige schrijvers (ondergeteekende incluis) zich waar noodig ook tegen de phraseologie van uiterst links hebben gericht.

 

MET voorbijgaan van al deze feiten, die de oriëntatie van het Comité reeds meer dan voldoende in het licht stellen, weet deze redactie niets beters te doen dan te insinueeren over ‘Volksfronterij’ (n.b.!) en een Internationale Juristen-vereeniging, die stiekem communistisch zou zijn en waarmee het Comité dan weer stiekem relaties zou hebben onderhouden. De waarheid omtrent dit laatste (waarlijk overstelpende) feit is, dat het Comité nooit relaties met deze Juristenvereeniging heeft onderhouden, omdat zulks niet op zijn weg lag, maar eens een uitnoodiging voor een congres aan eenige juristen heeft doorgezonden; tot welke laatste demonische handeling het zich te meer gerechtigd achtte, omdat de organisatie in quaestie o.m. werd gedekt door den naam van.... prof. Van Embden! Zoo komen de legenden in de wereld, en zoo worden communistische mantelorganisaties ‘ontmaskerd’!

Het bedenkelijke aan deze heele geschiedenis (en daarom heb ik haar symptomatisch genoemd) is, dat in dit geval een simplistische conceptie in staat is gebleken, zich dwars tegen de feiten in door de suggestie van het woord ‘communisme’ te handhaven. De redactie van het blad ‘Eenheid door Democratie’ heeft zich nog niet eens kunnen opwerken tot het onpolitieke standpunt, dat het Comité van den beginne af heeft ingenomen; zij eischt van een organisatie, die zich, blijkens haar brochures en lezingen, geheel wenscht te wijden aan de critisch-wetenschappelijke bestudeering vàn en daardoor weerbaarmaking tégen de nationaal-socialistische phraseologie, een politiek strijdprogramma (‘strijd tegen twee fronten’); en wanneer die organisatie weinig geneigd schijnt om het doel, waarvoor zij werd opgericht, te verloochenen, dan wordt zij met middelen bestreden, waarvoor de qualificatie ‘simplistisch’ de zachtmoedigste is! Het symptomatische is hier de begeerte om critiekloos te gelooven, wat men gaarne wil gelooven, ook als de feiten het tegendeel bewijzen: in casu, om te gelooven aan eigen onfeilbaarheid en anderer listig bedrog of dom bedrogen-zijn.