Een brief van Pierre Louys



illustratie
Pierre Louys op zijn doodsbed.

PIERRE LOUYS heeft een omvangrijke, nog ongepubliceerde correspondentie nagelaten. Onderstaanden bijzonder mooien brief heeft hij in April 1890 aan zijn broer den diplomaat Georges Louis geschreven.

Als je mijne principes wilt leeren kennen, lees dan het volgende. Al geruimen tijd heb ik erover nagedacht en gisteravond heb ik ze aldus samengevat.

Ik zal niets doen om bekend te worden. Ik zal alles wat op reclame lijkt vermijden en in de eerste plaats zal ik mijne werken niet uitgeven, maar ze op eigen kosten laten drukken om ze onder vrienden uit te deelen, opdat geen enkel exemplaar in den handel komt. Ik wil niet, dat de naam Lemerre of Vanier op de eerste bladzijde van één mijner boeken staat. Ik wil niet genummerd in hunne catalogi voorkomen. Ik wil niet, dat een onbekende of een vijand onder de zuilengang van het Odeon het boek kan koopen, waarin ik mijne geheele ziel heb gelegd; dat wil ik alleen aan liefhebbende handen toevertrouwen. Maar vooral wil ik niet in een kritisch artikel besproken worden, zelfs niet in gewone boekaankondigingen, zooals: ‘Verschenen bij Vanier Les Symphonies, door X, 1 deel in 8o’. Dat nooit!

Maar dit is het niet alleen. Ik zal bij ieder boek van pseudonym veranderen, om het publiek, dat ik haat, nog meer op een dwaalspoor te brengen. Daar ik mij van het publiek afwend, ken ik dit niet het recht toe over mij te oordeelen, zelfs niet in gunstigen zin. Ik zou in opstand komen tegen eene verkeerde kritiek, maar ik zou mij nog meer gekwetst voelen door misplaatsten lof.

Er is nog iets anders. Ik weet, dat het publiek verzot is op schandalen: op dat gebied zal ik niets schrijven. De roem van Flaubert en Baudelaire zou veel grooter zijn, als deze niet door het handelssucces van: ‘Madame Bovary’ en van: ‘Les Fleurs du Mal’ was verminderd. Het publiek houdt van het gemeene, maar ook van moraliteit; ik zal kalm en onbezorgd immoreel zijn om noch aan den éénen noch aan den anderen kant succes te hebben. Het houdt van helderheid: dus zal ik duister wezen. Het houdt van ‘le panache’: dus zal ik afgemeten zijn. Het houdt van valsche bescheidenheid à la Hugo: dus zal ik hooghartig zijn à la Baudelaire. Het houdt van overdreven liefde voor het vaderland en den huiselijken haard: ik zal dus noch over 't vaderland noch over het familieleven schrijven. Wat kan ik meer doen?

‘Och, dat publiek! dat publiek! Hoevele dwazen tezamen vormen het publiek?’ zeide Wagner.

[p. 8]

Maar tenslotte begrijp ik het niet goed. Waarom wil men zich toch altijd tot het groote publiek wenden? Het wordt zelfs niet door een sprankje van het Ideaal bezield, dat ons aller leven vervult. Ik wil niets van het publiek weten, heelemaal niets! Tot aan mijn dood wil ik doen alsof het niet bestaat! Ja zeker, dat wil ik!

O, als ik zeker was van mijzelf, Georges, welke droomen zou ik dan niet verwezenlijken! - Schrijven zou ik! Ik zou leven om te schrijven, en alles uit het leven verbannen, wat niet uitsluitend op het Ideaal was gericht. Zelf zou ik dan de verpersoonlijking willen zijn van dit streven naar Schoonheid. Ik zou ongehoorde, ongedachte kunstwerken willen scheppen, die bij lezing dezelfde geestelijke verheffing teweegbrengen als bij hun ontstaan. Maar ik zou ze alleen voor mijzelf willen houden. Nooit en aan niemand een versregel laten lezen. Tegenover anderen een bekrompen man van de wereld schijnen en in de afzondering van mijn studeervertrek meesterwerken schrijven. Maar vóór mijn dood zou ik alles verbranden, om de voldoening te smaken, dat mijn werk

[p. 9]

ongerept is gebleven; dat ik alleen het gekend heb, gelijk ik alleen het gemaakt heb, en dat ik innerlijk de grootste vreugde heb gesmaakt, die een mensch ten deel kan vallen, nog zooveel te grooter, doordat zij niet door anderen is onteerd!

Helaas! Ik twijfel aan mijzelf, ik weet niet wat ik waard ben. Jij twijfelt ook aan mij en je zult bij het lezen van dezen brief meermalen hebben gedacht: ‘Hij behoeft heusch niet zoovele voorzorgen te nemen om onbekend te blijven’. Zeg dat niet, het zou mij te ongelukkig maken. En niemand moet mijn moed aan het wankelen brengen, als ik op deze wijze mijn weg tracht te volgen, want mijn besluit is heel ongewoon. - Als ik in plaats van het publiek, dat ik verloochen, maar tien vrienden heb, die meer vertrouwen in mij stellen dan ikzelf, en die mij steunen, ‘car il est de sombres défaillances’, zooals Hugo zegt. Meer vraag ik niet. Maar vooral wil ik jou voor mij trachten te winnen. Ik wou, dat je mijn volgenden verzenbundel in zijn geheel mooi vondt, ondanks de gedurfdheden. Wij moeten eens lang samen praten, wij moeten onze vroegere discussies hervatten en ik moet je zien te overtuigen: want als ik jou niet heb gewonnen, zijn de anderen mij niets waard. Ik zal maken, dat je van den negenvoetigen versregel gaat houden. Ik zal er je de muziek van laten voelen. Hugo, die evenmin als jij van de echte muziek hield, was daar toch gevoelig voor. Je zult een symbolist, een lyrisch dichter, een mysticus worden... O, wat een geluk, wat een groot geluk zou het voor mij zijn, als ik invloed op je kon uitoefenen en ik je alles, naar mijn geest vervormd, kon teruggeven, wat je intellectueel voor mij bent geweest.

Ik omhels je in gedachten, ik houd van je als van geen ander.

 

PIERRE LOUYS