Brief uit Italië
Klaagzang.
Er is in de Italiaansche letterkunde op het oogenblik veel goeds, en ik heb dan ook steeds mijn best gedaan om u op het goede dat er is te wijzen, en de belangstelling daarvoor te verwekken en te vermeerderen. - Maar, wil ik een niet al te eenzijdigen en onjuisten kijk op ons letterkundig leven geven, dan moet ik ook eens een enkele maal wijzen op verschijnselen die minder goed zijn en minder sympathiek. - Er zijn met name drie verschijnselen die aan ons letterkundig leven veel afbreuk doen, en die, daar zij niet specifiek italiaansch zijn, wel waard zijn nader te worden beschouwd. - Deze drie verschijnselen zijn: Bewondering voor al hetgeen uit het buitenland komt; een sterk uitgesproken clan-geest en een daarmee nauw in verband staande eenzijdige en dikwijls onbillijke critiek. -
Het zal velen misschien verwonderen wanneer zij lezen dat er in een zoo sterk nationaal georiënteerd land als Italië een bewondering bestaat voor al hetgeen uit het buitenland komt. - Toch is dat op letterkundig gebied een treurige waarheid; treurig omdat terwille van de buitenlandsche schoonheden men de eigen schoonheden niet ziet of vergeet. - Rusland, Frankrijk en Engeland zijn de uitverkoren landen; vooral Frankrijk mag zich in een groote belangstelling verheugen van de zijde van critici en tooneeldirecteuren, die zelfs in de meest minderwaardige producten iets weten te vinden dat gewaardeerd moet worden en bekend moet worden gemaakt; velen kennen de fransche litteratuur van den dag beter dan de onze, waarvan zij soms bitter weinig afweten.
Een der oorzaken hiervan is de sterk uitgesproken clangeest. - Men weet alleen wat de eigen groep publiceert, buiten dat groepje is er niets, heelemaal niets dat de moeite van het lezen waard is.
Hiervan zijn tachtig procent van de litteratoren overtuigd, en daarom lezen ze wat er verder verschijnt ook maar niet. - Gevolg is natuurlijk wat wij, euphemistisch, een groote onkunde zullen noemen, en een niet schijnbare, maar toch wezenlijke onbevoegdheid om over een letterkundige kwestie te oordeelen. -
En zoo komen wij vanzelf op het derde bezwaar: de zeer eenzijdige en onbillijke critiek. - De critiek is, laat ik het onmiddellijk zeggen om misverstand te voorkomen, niet zoozeer onbillijk in hetgeen zij zegt, als wel in hetgeen zij verzwijgt. - Typisch voorbeeld hiervan is de zeer scherpzinnige criticus Pietro Pancrazi, voor wien alles wat maar eenigszins buiten de groep van zijn uitverkorenen staat, eenvoudig niet bestaat. - Zoo men een zijner vrienden vraagt: ‘Heeft Pancrazi dat boek niet gelezen?’ hoort men zich antwoorden: ‘Daar wenscht hij liever niet over te spreken’. -
Wordt bij deze wijze van handelen het publiek goed voorgelicht? - Heeft een dergelijke critiek een gezonden invloed op de ontwikkeling onzer letterkunde? -
Het geval Italo Svevo.
De gevolgen van hetgeen hierboven werd uiteengezet blijven niet uit, en juist dezer dagen hadden twee zonderlinge gebeurtenissen plaats. -
Er verscheen een fransche vertaling van ‘Il Cielo Senza Dio’ van Paolo Arcari, een ernstigen, goed geschreven roman, drie jaren geleden uitgegeven; de fransche critiek was er zeer goed over te spreken, alleen de over italiaansche zaken beter ingelichte litteratoren verwonderden zich, nooit vroeger iets over het boek te hebben gehoord of gelezen. Maar hun verwondering was gering tegenover die der italianen, die plotseling in Frankrijk een italiaansch boek zagen bespreken, dat zij zelf nauwelijks kenden. Veel erger is echter het geval van Italo Svevo. - Deze absoluut onbekende zestigjarige auteur heeft een paar jaren geleden een omvangrijken roman gepubliceerd: ‘La Coscienzadi Zeno’, waarvan niemand iets heeft gemerkt. - Thans is dit boek, wie weet door welk vreemd toeval, in de handen gekomen van enkele vrienden van Italië in het buitenland, n.l. den ierschen litterator James Joice en den franschen Valéry Larbaud en Benjamin Crémieux van de N.R.F., wier namen geen verderen uitleg behoeven. - Welnu, deze mannen hebben eenparig geoordeeld hier met een buitengewoon werk te doen te hebben, waardoor het verdiende dat de algemeene aandacht er op gevestigd werd. Deze tijding werd in Italië met schrik vernomen, daar niemand zelfs den naam Italo Svevo ooit had hooren noemen. Dezer dagen verscheen in het uitmuntend geredigeerde tijdschrift ‘L'Esame’ een uitvoerig artikel van Montale, waarin het werk van Italo Svevo (hij heeft een twintigtal jaren geleden twee andere geheel onbekend gebleven romans geschreven) uitvoerig werd behandeld en naar waarde geschat. - Ik, voor mij, deel het waardeerende oordeel van Montale, voor zoover, of beter voor zoo weinig, ik Svevo ken, geheel. Hij doet mij veel denken aan Ramon Gomez de la Serna in zijn beste boeken; ongetwijfeld moet hij tot onze meest belangrijke auteurs worden gerekend. - De houding der critiek ten zijnen opzichte moet dan ook zeer worden afgekeurd. -
Spirito Nuovo.
Toch bestaat er nog geen reden om te wanhopen; er is altijd hoop op herstel wanneer een patient erkent ziek te zijn en zijn best wil doen om te genezen. - Dit is toch met het letterkundig Italië ook het geval. Steeds meer wordt men er van overtuigd dat de eenige wijze om de crisis te boven te komen is: te willen, te gelooven en te werken, drie dingen die nog te weinig worden gedaan. -
Juist dezer dagen verscheen er een nieuwe letterkundige en artistieke courant ‘Spirito Nuovo’, die door jonge krachten op moderne wijze wordt gedacht en uitgevoerd. - Opmerkelijk is in het laatste nummer het hoofdartikel van Alberto Savinio, een jong auteur, zeer modern in zijn uitingen, die onlangs een hoogst verdienstelijken roman publiceerde ‘La Casa Ispirata’, terwijl het theater van Pirandello spoedig zijn drama ‘Capitan Ulisse’ hoopt op te voeren. Savinio zegt dan o.a.: ‘Na de vreeselijke spaansche griep, die zooveel slachtoffers maakte, is nu een andere epidemie begonnen haar offers op te eischen: de intellectueele apathie, een kleine moordzuchtige bacil, die de hersenen aantast en meedoogenloos alle energie, alle geestesleven doodt’.
Wij kunnen deze woorden niet dan met instemming lezen en overschrijven. - Van harte hopen wij dat de pogingen van Savinio met succes zullen worden bekroond, en dat ‘Spirito Nuovo’ er toe moge medewerken. -
Italiaansche Tooneelschrijvers.
Er is in de laatste twee maanden, zoowel in Italië als daarbuiten, een polemiek gevoerd over de belangrijkste tooneelschrijvers van het Nieuwe Italië en hun bekendheid in het buitenland. Daar men mij, zij het ook indirect, bij deze zaak betrokken heeft, stel ik er prijs op hier nog eens te herhalen hetgeen ik drie jaren geleden schreef: ‘De drie belangrijkste tooneelauteurs zijn, voor mij, Luigi Pirandello, Fausto Maria Martini en Rosso di San Secondo; zij zijn de voornaamste vertegenwoordigers van het nieuwe tooneel’. - Ik geloof dat de tijd mij hierin gelijk heeft gegeven en dat ook verder doen zal; wat Pirandello betreft, hij is thans een europeesche beroemdheid en wordt zelfs door zijn tegenstanders als een meester beschouwd; hij kan dus buiten beschouwing blijven. - De laatste tooneelwerken van Rosso di San Secondo (‘Una Cosa di Carne’ en vooral ‘La Scala’) en van Martini (‘La Sera del Trenta’) staven volkomen mijn oordeel ten hunnen opzichte, nog afgezien van hun succes in het buitenland. -
Aan deze drie zou ik thans de reeds vaker door mij in dit tijdschrift genoemde Alessandro de Stefani (‘Il Calzolaio di Messina’) en Massimo Bontempelli (‘Nostra Dea’) kunnen toevoegen, beiden krachten van den allereersten rang, aan wie men een groote toekomst kan voorspellen; en naast deze vijf op een geheel ander plan Federigo Virgilio Ratti (‘Il Solco Quadrato’, ‘Giuda’ en ‘Bruto’) den grootsten italiaanschen tragicus, ver boven alle mogelijke Benelli's en dergelijken verheven. -
Ik weet dat er nog anderen zijn die vermeld verdienen te worden; de belangstelling voor het tooneel is in Italië buitengewoon groot, en vooral onder de jongeren zijn er verscheidene die de aandacht verdienen; ik heb echter slechts de hoofdmannen willen noemen, en zoo ik de ruimte er voor had zou ik gaarne aan de hand van hun werken mijn keuze in een serie artikelen motiveeren. - De belangstelling die het Italiaansche tooneel thans ook in het buitenland vindt, verheugt ons ten zeerste; van harte hopen wij dat ook Nederland die belangstelling zal toonen. -
La Fiera Letteraria.
Met vreugde kan ik vermelden dat er een lang gekoesterde wensch van ons - nl. een groote litteraire courant te hebben in den geest van ‘Les Nouvelles littéraires’, waaraan vooraanstaande mannen van alle litteraire richtingen zouden medewerken - in vervulling is gegaan. - Onder de directie van Umberto Fracchia, den schrijver van ‘Angela’, is te Milano ‘La Fiera Letteraria’ verschenen. De eerste nummers zijn zeer belangwekkend; ik kan deze courant aan alle vrienden van het letterkundig Italië dan ook van harte aanbevelen. - Hulde aan Fracchia voor zijn moedig werk!
Venezia.
GIACOMINO ANTONINI