Boekenschouw

Oorspronkelijke werken

C.M. van Hille-Gaerthé. Het verstopte huuske. Tweede druk. - Nijgh en van Ditmar's Uitgevers Maatschij. Rotterdam. 1925. (246 blz.). f 3. -; geb. f 3.90

Dat er zoo kort na het verschijnen al een tweede druk van dit boek noodig was bewijst wel dat het geslaagd is. Zooals alle boeken van deze schrijfster is het vlot en prettig geschreven, hoewel de stijl lang niet vrij is van kleine slordigheden en gemeenplaatsen. Maar het eerlijke enthousiasme en het gezonde idealisme van de schrijfster doen ons het verhaal nemen zooals 't is. Mevrouw van Hille heeft in het minst geen ‘litteraire’ pretentie en wil een boek geven waar de jonge meisjes, voor wie ze het schreef, wat ‘aan hebben’, waar ze over kunnen denken en wat haar zal kunnen helpen als ze 't, net als Mia uit ‘het verstopte huuske’, zoo heel moeilijk en ‘zielig’ hebben. En daarin is de schrijfster geslaagd. Mia van Meerssen, moederloos, heel rijk, heel verwend en blasé voelt zich ongelukkig. Haar leventje bestaat uit bals en partijtjes en uitgangetjes; niemand bekommert zich echt om haar, of weet waarnaar zij verlangt. Onvoldaan door dit oppervlakkige leventje, besluit Mia zichzelf te inviteeren bij een oude nicht in den achterhoek, die zij zeven jaar geleden met haar ouders bezocht. Dit korte bezoek heeft een diepen indruk op Mia gemaakt.

‘Nicht Christien, de lieve oude nicht Christien, zou haar helpen op die zachte, besliste manier; die zou haar een weg wijzen door het moeilijke leven, dat haar verwarde en bedroefd maakte. Helaas is nicht Christien ernstig ziek en gaat dood. Mia is erg bedroefd en voelt zich nog

[p. 69]

stuurloozer dan eerst. Nicht Christien vermaakte haar de helft van ‘het verstopte huuske’ (de andere helft bewoont de oude dienstmeid Brecht) en Mia besluit in het voorjaar er heen te gaan. Alléén om te trachten dáár zichzelf te vinden. Na héél wat zielig tobben, vijandschap van Brecht en niet vóórdat de egoiste Mia zichzelf heelemaal leert wegcijferen vindt ze ‘iets van 's levens besten zegen’.

Vertaalde werken

Anker Larsen. Martha en Maria. Uit het Deensch vertaald door A. en E. Huber. - UitgeversMaatschij. Elsevier, Amsterdam. 1925 (328 blz.). f 2.90; geb. f 3.75.

Het vorige boek van Anker Larsen: ‘De steen der wijzen’ heeft een groote beroering teweeg gebracht, ook al door het feit dat het in Denemarken met een grooten prijs werd bekroond. Het boek dat hier voor ons ligt wordt door den uitgever aangeduid als: ‘korter dan zijn thans wereldberoemde voorganger, en ook eenvoudiger, bevattelijker. Doch tevens wederom: heel, heel mooi, vol van schoone levenswijsheid, die treft, ontroert, en diep doet denken’.

Een boek dat op een dergelijke manier wordt aangeprezen, kan, dunkt mij, niet dan met een lichte huivering ter hand genomen worden: die aangekondigde schoone, ontroerende en treffende levenswijsheid... Maar, Martha en Maria is een goed geschreven roman. Martha en Maria zijn twee zusters, kinderen van een boerenvrachtrijder. Bij het begin van het verhaal zijn ze nog klein, maar in de eerste bladzijden geeft Larsen ons al dadelijk het groote verschil tusschen de twee meisjes. Marie, de oudste, is een droomster, ze is onhandig, alles mislukt haar, maar ‘Marie kan doodstil zitten en nieuwe spelletjes verzinnen’. ‘Marthe speelde ze vol ijver en zoo ging de tijd om. Marie had er meer plezier in om ze te verzinnen en ze Marthe te zien uitvoeren dan om zelf mee te spelen’.

‘Marthe had dan ook een bijzondere reden om tot Marie op te zien. Marie wist wat de ziel is, dat zei ze zelf, zij had die het eerst ontdekt bij Jens Dorscher... Er hing altijd een gezellige lucht van zweet om Jens Dorscher; hij liep vlak langs de meisjes en die reuk stroomde uit in de lucht om hen heen. Hij glimlachte tegen de kinderen, de reuk bleef in de lucht, nadat Jens weg was, en die glimlach was er als het ware in blijven hangen. Toen gebeurde het dat Marie de kous verloor en de ziel vond. Want Jens was weggegaan, maar dat wat eigenlijk Jens was, was er toch nog altijd...

Het leven van de beide meisjes wordt in dezen roman uitvoerig beschreven. Marie wordt huishoudster bij een dominee, ze is niet handig, leeren kan ze des te beter, en al heel gauw ontwikkelt haar geest zich. Wanneer de dominee weduwnaar wordt trouwt zij met hem, maar zonder liefde. Die schonk ze aan een jongen man uit haar geboortedorpje, die bij den dominee komt les nemen. Ze begrijpen elkaar; maar Karl vergeet haar voor ‘het bonte’, voor het uiterlijke leven van succes en hartstocht. Marie kan hem nooit heelemaal vergeten en daardoor wordt haar huwelijk met den dominee ook niet écht gelukkig. Maar haar rijke en diepe geestesleven geeft haar zóó veel, dat ze toch, zij het anders dan ze meende, gelukkig wordt. Haar kleine dochtertje Inger is haar alles, en haar eigen fijne en voor stemmingen zoo gevoelig innerlijk vond ze bij haar kind terug.

Hoe allerliefst zijn de gesprekken die Marie met ‘het klavertje’ heeft en de ‘brieven’ die het klavertje haar zal sturen, en die haar zoo heel gelukkig maken. Zóó vindt Marie haar eersten ‘brief’: ‘Terwijl ze zich oprichtte hing er een appelblad vlak voor haar en trilde in de lucht, alsof het een eigen kleine ziel gekregen had om mee te jubelen in de zon. Het dwarrelde en waaide en jubelde diep in haar binnenste, zij zou kunnen gelooven dat het blad eigenlijk in haar eigen hart zat en dat dát daar, op dien tak, er slechts een beeld van was; zij kon er in elk geval haar eigen gelukzaligheid in lezen. Zij knikte tegen het blad en lachte: ‘Jij bent zeker een brief van mijn vriend, het klavertje’. -

Ook Marthe's levensgeschiedenis wordt ons verteld. Wèl heel anders is dit leven: de opgewekte Marthe, die niets voor zichzelf verwacht, die altijd bezig is en altijd opgewekt en vroolijk blijft, trouwt met een eenvoudig man, en krijgt een groot gezin. Wanneer beide zusters het ‘leven’ achter den rug hebben, beiden weduwe, zien ze elkaar weer terug. Met een bijzonder fijne intuïtie is de psychologie van deze twee vrouwen, zoo geheel verschillend, door den schrijver ontrafeld, zoodat ze levend voor ons staan.

Edna Ferber. Mijlpalen. Vertaald door G.J. Weruméus Buning-Ensink. - Em Querido, Amsterdam. (236 blz.). f 2.25; geb. f 2.90.

Na het alleraardigste boek van deze schrijfster, ‘Moeders Jongen’, dat verleden jaar verscheen, volgt deze tweede roman, welke zonder twijfel ook gunstig afsteekt bij de vele onbeduidende romannetjes die bij massa's vertaald worden. De inhoud van dit verhaal is de geschiedenis van drie vrouwen, alle drie ongetrouwd, behoorende tot drie verschillende generaties. Tante Charlotte, die 74 jaar is bij 't begin van 't verhaal, is de oudste der drie. Alleraardigst is haar jeugd geteekend in de ouderwetsche sfeer van de hoepelrokken en de pijpenbroekjes.

Als ze 19 jaar is wordt ze verliefd op een armen jongen, Jesse Dick. Wanneer haar weinig-begrijpende strenge ouders er achter komen valt ze hevig in ongenade. Tot overmaat van ramp sneuvelt de jongen in den burgeroorlog, waardoor zijn herinnering, geïdealiseerd en vermooid, Charlotte altijd blijft beheerschen. Daardoor, door haar ouders liefdelooze strengheid en haar eigen gesloten karakter wordt ze wat ze is, een oude vrouw, die haar heele leven voor anderen heeft gezorgd, de kinderen van haar veel jongere zuster heeft opgevoed en groot gebracht en die van haar korte geluk alleen een paar verbleekte foto's en onbeduidende relikwieën over heeft. De tweede vrouwenfiguur is Lottie Payson, een der dochters van Carrie, Charlotte's zuster. Ook haar leven is niet zooals 't moest zijn: haar ongeloofelijk tyrannieke moeder eischt haar voor alle wisse-wasjes op en Lottie laat zich geheel beheerschen. Deze figuur is de best geteekende en begrijpelijkste uit het boek. Waarschijnlijk omdat de schrijfster zelf het dichtst bij de groep van vrouwen staat die Lottie vertegenwoordigt. Wanneer ze even in de dertig is krijgt ze het gevoel dat ze haar leven heeft verknoeid. ‘Nu heb ik dikwijls zoo'n haastig, angstig gevoel alsof het leven langs me gaat en alles wat de moeite waard is mij voorbijtrekt. Ik heb soms een gevoel alsof ik het leven zou moeten wenken en zeggen: ‘Wacht toch, wacht toch, je vergeet mij’. Winnie keek haar scherp aan: ‘Kijk goed uit, meisje, dat het leven je niet iets verkeerds in handen speelt’. - Er kwam een tartende uitdrukking in Lottie's oogen. ‘Beter iets verkeerds dan heelemaal niets’, zei ze uitdagend. - Ten slotte heeft Lottie nog het beste deel, ze gaat naar Frankrijk als verpleegster in den grooten oorlog en komt terug met een kind, dat haar leven zal vullen.

Charley, de jongste van 't drietal, is het ‘moderne’ meisje, en wel eenigszins geidealiseerd geteekend; ze heeft juist haar cursus in handels-efficiency op de universiteit afgeloopen en zal nu eerstdaags in een groot magazijn worden geplaatst om practisch als winkeljuffrouw te werken. Verder danst ze prachtig, is lichamelijk bijzonder gebouwd, weet overal wát van en is zeer op haar vrijheid gesteld, die ze dan ook absoluut bezit. Haar leven lijkt toevallig

[p. 70]

veel op dat van de oude tante Charlotte. Ook zij houdt van een Jesse Dick, een afstammeling van dien van haar tante. Ze zullen trouwen, hij gaat naar 't front en sneuvelt. Alleen, hoe heel anders draagt Charley dit groote verdriet. Ze zegt haar betrekking bij ‘Shields’ op en gaat dansen in een Russisch ballet.

Aan het eind van het steeds boeiend en overtuigend geschreven boek zien we de drie Charlotte's samen bij het wiegje van Claire, Lottie's kindje, dat doorgaat voor een fransch weesje.

‘Lottie boog zich voorover. Ik zal haar nooit in den weg staan. Ze zal vrij zijn. Ik zal haar niet in den weg staan, niet in gedachten, niet in woorden, u zult het getuigen’. Mevrouw Werumeus Buning gaf een bijzonder vlotte vertaling.

Ethel Dell. De honderdste kans. - A.W. Bruna's Uitgevers-Maatschij. Utrecht. (297 blz.) f 1.75; geb. f 2.50
Ethel Dell. IJzeren grendelen. Vertaling van W.J.A. Roldanus Jr. - A.W. Bruna's Uitgevers-Maatschappij, Utrecht. (318 blz.) f 1.75; geb. f 2.50

Het eerste hierboven genoemde boek doet ons het aangrijpend verhaal van een hooghartige jonge dame, een bijzonder ruwen, maar edelen echtgenoot, een onmenschelijken stiefvader en een ongelukkig broertje. Het huwelijk tusschen de twee eerste personen wordt gesloten om het broertje uit de handen van den stiefvader te redden. Na allerlei ‘laaghartige’ en schokkende incidenten, waardoor het huwelijk op een groot fiasco dreigt uit te loopen, komt alles toch nog goed in orde.

Het tweede romannetje, al even interessant als 't eerste, handelt over een dominee's gezin, waarvan de vader een bespottelijk overdreven geteekende bruut en kinderbeul is, de moeder een zwakke en onder 't gedrag van haar man zwaar lijdende vrouw en de kinderjuffrouw of gouvernante een schat en een parel is. De jonge Mr. Evesham, a.s. erfgenaam van een fraaien titel, vindt dit ook en tracht de dame te trouwen. Mrs. Avery is weduwe en het onplezierige toeval wil dat juist Piers, de jeugdige gentleman, haar man, een dronkaard, vermoord heeft in een vechtpartij, in Amerika, waarover hij maar wijselijk zwijgt totdat Avery er bij toeval achterkomt, nà haar huwelijk met hem. Diepe kloof, zelfs niet overbrugd door de geboorte van Avery's kindje, dat direct sterft. Doch wanneer Piers als een wrak uit den oorlog terugkeert, komt alles weer in orde.

Eugène Demolder. De hovenier van Madame de Pompadour. Naverteld door Ant. Thiry. - Em. Querido, Amsterdam. (194 blz.) f 3.75; geb. f 4.90

De historische romans zijn buitengewoon in trek, het verveelt het romannetjes-lezend publiek klaarblijkelijk om alleen van fictieve personen te lezen. De figuur van Madame de Pompadour behoudt altijd zijn groote aantrekkingskracht en Demolder heeft in een alleraardigst verhaal de groote charme van deze vrouw voor haar onmiddellijke omgeving geschetst.

De eenvoudige tuinman en kweeker Jezemien Buguet, komt door een toeval met haar, dan nog Madame d'Etroles, in aanraking. Hij grijpt haar paard, wanneer 't op hol slaat, en vangt haar op in zijn sterke armen wanneer ze bezwijmt. Sinds dien kan hij haar niet vergeten. Zijn meisje Martijntje, die bij de markiezin als kamenier in dienst is, merkt het wel en tracht nu zelf in gebaar en spraak zooveel mogelijk op de aangebeden vrouw te gelijken. Ze trouwen, Jezemien wordt de hovenier van madame de Pompadour en Martijntje blijft in haar dienst.

Jezemien blijft madame de Pompadour aanbidden; allerliefst is zijn stille hartstocht beschreven, die hem handschoenen, waaiers en zakdoekjes van de geliefde doet bewaren. Martijntje weet er alles van, maar met een bovenmenschelijke inspanning tracht ze, door zooveel mogelijk op haar meesteres te lijken, Jezemien te boeien. Anderen onder 't personeel merken ook wel hoe het met Jezemien gesteld is en hij wordt braaf geplaagd. Vooral de uitstekend geteekende Agathonius Fijnpoot, de weggeloopen paap, die Jezemien slecht gezind is, bespiedt hem en verraadt hem.

Jezemien en Martijntje worden beiden weggejaagd.

‘Een man zoo verliefd lijk gij kan, zooals 't aan de politie van den koning werd verteld, jaloersch worden en gevaarlijk. De koning vreest het volk waar hij niet zeker van is’. -

‘'s Avonds bevond Buguet zich tegenover Martijntje in hun kamer. De deemstering belichtte alles met een grijs schijnsel’. Martijntje weet alles al. Fijnpoot heeft het haar verteld, ook de reden. - Martijntje, Martijntje ge zult mij wel verdoemen. - Neen Jezemien - En gij jaagt mij niet weg gij ook! -

- Ik zou u nu heelemaal willen terugnemen, eerder dan dat! - Martijntje! - Al zoo lang wist ik alles. - Wat zegt ge? - Van den eersten dag al, dien van den druivenoogst, na uw ontmoeting in 't bosch van Sénart, heb ik geraden wat u bevangen had. - Heere, dat is toch niet mogelijk! - Ja Jezemien. Buguet duizelde. Alsof er plots een afgrond onder zijn voeten openging. - En gij wilde mij nog? riep hij uit.

- Ik hield zoo veel van u! sprak Martijntje zachtkens. Zielig trekken ze weg. Overal vinden ze kwaadgezinde menschen. In Jezemien's geboortedorpje blijven ze wonen, maar Jezemien heeft geen fut meer om te tuinieren, hij droomt altijd nog over de markiezin. En wanneer hij hoort dat ze is gestorven, heeft hij een groot verdriet. Martijntje hangt een plaat van haar vroegere meesteres in de kamer. ‘Jezemien en Martijntje tooiden het met versche bloemtuiltjes. En de markiezin, die zooveel hoven en schitterende parken bezat, behield na heuren dood, dan als ze vergeten was, een bloemenbed dat twee simpele menschen onderhielden, in een hoek van een dorp’. - 't Is een fijn gedacht en allerliefst boekje. De bewerking van Thiry is dunkt mij wel erg ‘sappig Vlaamsch’ en treedt daardoor te veel op den voorgrond.

Anny Wothe. De stille hoeve. Een roman uit IJsland. Vertaling van mevrouw L. Wille-Vogel. - Amersfoort, G.J. Slothouwer. (236 blz.). f 3.90

De aantrekkelijkheid van dezen roman is gelegen in het milieu waarin het verhaal zich afspeelt. De geschiedenis zelf is weinig belangwekkend. Een IJslandsch meisje, Hallgerd Jonson, woont met haar ouden vader op de Widarhoeve, de ‘Stille’ Hoeve bijgenaamd, omdat er een vloek op rust. Alle kinderen sterven er n.l. behalve het jongste kind, dat leven moet om met dien vloek door 't leven te gaan. Onder deze omstandigheden wil Hallgerd niet trouwen met den jongen zeeman Kaare. Ze wordt, wat later, hartstochtelijk verliefd op een vreemden kapitein die hen komt bezoeken en die ook haar vurig als vrouw begeert.

Ingwald Andersen, de kapitein, is op zoek naar een hoeve, welker bewoners de oorzaak van zijn grootvaders dood zijn geweest. Bij noodweer op zee, seinde deze grootvader om hulp aan de bewoners van de hoeve, doch uit gemakzucht kwam niemand helpen, de lichtjes gingen een voor een uit en het schip sloeg uit elkaar, terwijl alle opvarenden verdronken. Deze grootvader sprak toen de vloek uit, waarvan wij in 't begin van het boek hooren. Natuurlijk weet de kapitein Ingwald Andersen niet dat hij zich juist op die gezochte hoeve bevindt.

Wanneer Hallgerd en de kapitein een zalige liefdesidylle beleven komt opeens de wettige vrouw van den kapitein te voorschijn die haar man opeischt. Hallgerd is natuurlijk

[p. 71]

zoo edel en opofferend dat ze hem met een mooie toespraak vol smart aan Helga afstaat. De oude vader en de kapitein zijn er inmiddels achter gekomen dat ze doodsvijanden van elkaar zijn, er wordt flink gevochten en het toeval wil dat er juist op 't zelfde moment een hevige aardbeving plaats heeft die den ouden vader direct doodt en den kapitein doodelijk kwetst. Stervend neemt hij den vloek terug, en Hallgerd kan na zijn dood, al is haar hart gebroken, na een paar jaar toch met haar eerste liefde Kaare, trouwen. -

Marthe d'Aulnay. De eeuwige drang. - Valkhoff en Co., Amersfoort. (238 blz.) f 2.90; geb. f 3.50

Als motto treffen wij vóór in dezen roman aan: ‘Dieu créa dans la femme le besoin éternel d'être mère’, waardoor wij al dadelijk weten, wáár de schoen wringt bij de heldin. Madeleine van Hechtinge, 26 jaar oud, zeven jaar getrouwd, is kinderloos en zal dit ook blijven, omdat haar man een afstammeling is van een te oud geslacht, en bovendien nog het kind van bejaarde ouders. Madeleine is hier wanhopig onder; het verlangen naar een kind wordt een ware kwelling. En ze herinnert zich dat haar man eens zei: ‘Maddi, als je zoo naar een kindje verlangt, laat dan een ander het je geven’. - Toén verwierp zij dit denkbeeld met afschuw, want ze hield en houdt nog heel veel van Paul, haar man. Maar Madeleine ontmoet een bijzonder aantrekkelijk manspersoon; in trams, concertzalen enz. ziet ze hem telkens weer; ze weet achter zijn naam en adres te komen en in haar eenigszins abnormaal brein wortelt de gedachte: Dit moet de vader van mijn kind worden. Natuurlijk heeft ze lang gewikt en gewogen; ze ziet er tegenop een ‘verhältnis’ te beginnen met een ‘wildvreemden man’; ‘ze zou misschien de grootste vernederingen risqueeren, zou zich verlagen tot prostituee’. Maar - haar verlangen is tè groot en ze begint den uitverkorene, Trox geheeten, Duitsche verzen van Marie Madeleine te zenden, waarop hij maar flauwtjes reageert. Eindelijk, na een vage, hartstochtelijke en anonieme correspondentie, zullen ze elkaar ontmoeten. Madeleine vertelt hem dat ze zoo naar een kind verlangt, juist van hem, omdat ze hem liefheeft, dat begrijpt ze plotseling. Trox heeft allerlei practische bezwaren. ‘O, je moet niet denken dat ik niet wil, (sic!) Marie Madeleine, maar alles komt uit, altijd komt alles uit... en als je dan een kind kreeg dat sprekend op mij leek?...’

Een voorwaarde van Trox is, dat Madeleine het eerst aan haar man vertelt, en ze doét dit in haar hysterisch verlangen ook heusch, nadat ze eerst een avond in verleidelijke ontkleedheid vergeefs op hem gewacht heeft. De innig goede Paul geeft zijn vrouw toestemming: - ‘Liefste, als je dan niet anders kunt, doe het - ik zal het liefhebben of het mijn eigen was...’ Maar Trox wil nu toch maar niet, en, toppunt van zotheid: Paul zal dan wel naar hem toegaan om hem over te halen; en ziehier hoe dat uitpakt: ‘Ik vroeg hem om een onderhoud - vanavond. Hij zocht een uitvlucht. Ik drong aan... Ik herhaalde dat mijn onderhoud van vriendschappelijken aard zou zijn en geen uitstel lijden kon; dat het een eere-zaak gold, en toen - toen antwoordde die ellendeling, dat hij er geen interesse bij had, geen zin had er tijd aan te geven...’ - Alhoewel diep geschokt, wanhopig, maar Trox steeds beminnend, ziet Madeleine dan maar van haar plan af. Zij begrijpt dat Trox geen laffe ploert is, maar ‘een eenzaam mensch, gehavend in den strijd met duistere levensmachten, die zijn wonden trachtte te verbergen’. - Madeleine ziet geen kans verder te leven en pleegt zelfmoord. Een hoogst onwaarschijnlijk boek. Wanneer de schrijfster (die wellicht met dit boek debuteert?) zich minder door het modegenre ‘mogen wij zwijgen’ had laten beïnvloeden en een meer aannemelijk conflict in haar roman had gegeven, zou het mogelijk een zeer leesbaar boek zijn geworden, daar het met een handige en smakelijke vlotheid geschreven is.

 

N.v.K.-B.