Historische kroniek
Amsterdam
Het nieuwe Amsterdam van 1795 tot den tegenwoordigen tijd, door Prof. Dr. H. Brugmans. Geïllustreerd onder toezicht van Mr. N. Beets. - J.M. Meulenhoff, Amsterdam 1925.
BESTAAT er wel een mooier onderwerp voor een Nederlandsch historicus dan Amsterdam? Menigeen zal zich in onzen tijd misschien aangetrokken voelen tot het bewerken van minder ontgonnen gronden, tot het onderzoek naar de levensvoorwaarden van den boerenstand in de verschillende provincies bv. - er is daarover na Koenen wel geen overzichtelijk werk meer verschenen - of tot het verwerven van nauwkeuriger kennis der politieke en cultureele toestanden in dit Hollandsche rijksland, de landen van de Generaliteit, of nog - met Prof. P. Geyl - willen nagaan wat Noord- en Zuid-Nederland door de eeuwen heen heeft vereenigd en wat ze tot nog toe - misschien voor altijd? - verhindert tot een eenheid naar elkaar toe te bloeien. Er zijn meer onderwerpen die de historische nieuwsgierigheid misschien meer prikkelen dan Amsterdam's geschiedenis, maar geen enkel dat zoo tot klassiek-breede behandeling uitnoodigt als de geschiedenis van die heerlijke stad, waarvan de historie ook thans nog zoo levend is.
Voor de Nederlandsche historische bibliotheek, waarvan hij trouwens de directeur is, heeft Prof. Brugmans eenige jaren geleden de geschiedenis geschreven van de opkomst en den bloei der bronzen stad aan het IJ. Thans geeft hij ons het vervolg op dit werk: den nieuweren tijd sinds 1795. Dit jongere verleden is minder episch maar niet minder interessant. De behandeling van het onderwerp was voor dien lateren tijd echter veel moeilijker. Niet omdat de stof uitgebreider werd maar omdat ze minder scherp afgeteekend is tegenover de materie der algemeene Nederlandsche geschiedenis. De oude stad maakte weliswaar ook deel uit van de republiek maar was toch eigenlijk een wereld op zich zelf. De geschiedenis van Amsterdam was evenals de stad zelf door haar wallen en buitensingels van het geheel afgescheiden. De thans niet langer ommuurde stad heeft ook een minder op zich zelf staande geschiedenis. Amsterdam's historie in de 19e en 20e eeuw is - zou tenminste moeten zijn - in de eerste plaats de geschiedenis van den invloed van den Amsterdamschen geest op het nationale leven. Want in de oude stad is een geest gegroeid, die nog in veel het nieuwe geheel aan zich heeft onderworpen en zich, met de verdubbelde kracht van zooveel meer inwoners en rijkdom, nog steeds als een der allerbelangrijkste factoren van de publieke, economische en sociale ontwikkeling van het geheele land laat gelden.
Er was natuurlijk ook een andere opvatting mogelijk voor den historieschrijver van het moderne Amsterdam: hij kon ons namelijk gewoon de annalen geven van het bestuursdistrict, dat Amsterdam is. Wie daf doet, zal ons zeer zeker heel wat belangrijke feiten mededeelen, maar een groote historie schrijft hij niet.
Prof. Brugmans nu heeft beide genres willen vereenigen. Geen van beide genres geeft hij ons zuiver. Daardoor blijft de indruk, die zijn boek maakt, onzuiver. Hier en daar worden ons wel de grootsche daden en levensbevindingen verteld van het levend organisme, dat Amsterdam heet, maar elders krijgen wij dan toch weer te veel uit de jaarboekjes van het stadsbestuur. De hoogleeraar heeft o.i. de door hem verwerkte historische grondstof te weinig vergeestelijkt. Het is geen toevalligheid, maar een voor zijn heele werk zeer karakteristieke fout, dat de litteraire beweging der tachtigers maar heel even vermeld wordt.
Zooals het boek thans is biedt het ons echter toch reeds zeer veel waarvoor alle vrienden van Amsterdam den schrijver zeer dankbaar moeten zijn. Het is daarenboven zeer rijk geïllustreerd en gedrukt op mooi papier.
Russische toestanden
Episoden uit den Russischen Revolutie-oorlog, door Dr. L.H. Grondijs. - H.D. Tjeenk Willink en Zoon, 1925.
Russische Indrukken, door Dr. M. van Blankenstein. - Nijgh en van Ditmar's Uitg.-Mij, Rotterdam 1925.
Wanneer wij terugdenken aan den tijd der Fransche revolutie, dan zien wij de jaren van 1789 tot 1815 gewoonlijk slechts als één periode. Tusschen het ‘ancien régime’ en de restauratie liggen 25 jaren van onrust en van grootheid, van hoog idealisme en van cynische machtsbegeerte, van diep omwoelen der sociale en economische toestanden, maar ook van verjonging van veel dat men verouderd waande. Men heeft wel eens gesproken van de barensweeën van een nieuwe wereld. Wie in dien tijd leefden, dachten telkens dat er een periode werd afgesloten: de dood van Robespierre, de vrede van Bazel, die van Amiens enz., men hield dit alles voor beslissende feiten. De historie leerde anders.
Is het thans niet net zoo? De vrede van Versailles, Locarno, en wat er van dien aard nog meer mag komen, zijn het wel meer dan rustpauzen te midden der crisis? Zal deze crisis ook 25 jaren duren of nog langer? Wie weet het? Zeker is het, dat er van geen definitieve overwinning der crisis, van geen restauratie - de oude restauratie was immers ook geen herstel van den vroegeren
De ‘vereeniging van intellectueele schoenlappers’ in Rusland
toestand, zonder eenige wijziging - sprake kan zijn, zoolang in Rusland de toestand niet is opgehelderd. Er is daar nog te veel duistere toekomst. Er zijn nog te veel Russische vraagstukken, die geen oplossing gevonden hebben; er zijn nog te veel Russische vragen, waarop men geen antwoord krijgt. Met zulk een factor van ongewisheid kan Europa niet gestabiliseerd worden.
Geen wonder dan ook, dat alles wat over Rusland verschijnt zoo graag gelezen wordt. De beide Nederlandsche boeken, waarvan de titels hierboven gedrukt staan, behooren wel tot het allerbeste dier zeer gewilde Russische litteratuur.
De Episoden uit den Russischen revolutie-oorlog van Dr. L.H. Grondijs vormen een soort verheerlijking van het Witte Leger. Grondijs is een Nederlandsch oorlogscorrespondent, die tijdens den oorlog, voornamelijk voor Fransche bladen, in Rusland werkzaam was. De liefde tot wat min of meer zijn vak geworden was in den oorlog, de sympathie voor den geest der Russische officierenkringen, waarin hij leefde, en zijn enthousiasme voor de zaak der Entente, die hij op zijn wijze als neutrale diende, maakten hem tot een fellen vijand der Russische revolutionairen. Hij heeft ongetwijfeld zeer veel gezien, dat geen enkel rechtgeaard mensch sympathiek kan zijn, maar bij hem is de mate der antipathie toch voor een deel ook door partipris te verklaren. Wat hij tegen de bolsjewiki aanvoert is dan ook niet het belangrijkste van zijn boek. Mooi echter en van groote historische waarde zijn de tafereelen uit het leven en het lijden van de Witte Gardes. Daaruit leeren wij den geest kennen van die Russische officieren en van een groot deel van het Russische volk. Men leert er ook nog iets anders uit kennen, en daarom vooral zouden wij dit boek graag in veler handen zien: de beste zijde van... het militarisme.
Anti-militarisme is thans troef. Vooral juist onder de zoogenaamde intellectueelen. Dit is ook begrijpelijk. De oorlog met zijn einde (of voorloopig einde?) van wanhopige machteloosheid en ontluisterde zegepraal is nog te versch in ieders geheugen. Toch zijn het leger en de oorlog steeds zeer gewichtige dingen geweest in 's menschen leven: bronnen van leed en ontaarding, maar tevens van veel dat zeer groot en edel was. Grondijs durft voor den oorlog op te komen. Hij doet het hier en daar op eene voor onzen smaak wel wat lichtvaardige wijze; maar waar hij ons verhaalt van sommige Russische officieren, hoe ze hun plicht deden en door hooge idealen bezield werden, daar verricht hij een noodzakelijk werk van eerherstel. Uit de leugenachtige voorstelling, alsof oorlog alleen maar gemeenheid zou zijn, kan er niets voortkomen. Terecht komt deze oorlogscorrespondent, die zelf in de vuurlinie gestaan heeft, daar tegenop. Naast zijn documentaire waarde verkrijgt zijn werk daardoor ook een moreele beteekenis.
* * *
Dr. M. van Blankenstein vertelt ons niet van het witte, maar van het vuurroode Rusland.
Dr. Blankenstein heeft een paar jaren geleden een aardig essay laten verschijnen over het onderscheid tusschen journalistiek en historisch werk. De journalist, zoo zeide hij, is eigenlijk slechts de opperman van den historicus: hij brengt het materiaal; het verzamelen van de grondstoffen der latere historie is zijn taak. Zulk een tegenstelling tusschen opperman en bouwmeester in het gebied der wetenschap is nooit consequent vol te houden; immers bij de keuze van het materiaal, bij de onvermijdelijke schikking er van (ook de journalistiek moet het toch voorloopig schikken) wordt de opperman reeds door een algemeen beginsel, door een bouwmeestergedachte dus, geleid.
Dit blijkt ook uit deze Russische Indrukken. Een mensch, allermeest een met wetenschap en ervaring beladen mensch als Dr. Blankenstein, is nu eenmaal iets anders dan een passief ontvangstation van indrukken. Wat wij onze indrukken noemen is bijna altijd het resultaat van actie en reactie; een verhouding tusschen de wereld in ons en de wereld buiten ons. Dr. Blankenstein's boek over Rusland geeft ons Rusland zooals de auteur het gezien heeft, het slechts kon zien in verband met zijn eigen geestelijke gesteldheid, politieke overtuiging enz. Dit boek is het boek van iemand, die vast gelooft in de onvermijdelijkheid van het aanblijven der sovjet-regeering te Moskou. Die gedachte der onvermijdelijkheid heeft stellig een groote rol gespeeld bij het opdoen en verwerken van indrukken. De lezer zal met dit subjectieve element rekening moeten houden wanneer hij aan de hand van dit boek tot eigen inzicht wil komen over den politieken toestand in het voormalige tsarenrijk.
Het geschrift geeft echter nog heel wat meer dan politiek. Het bevat prachtige beschrijvingen en alleraardigste reisverhalen. Dit gebundelde journalistieke werk vormt een zeer gezellige en - om dit gedemodeerde woord nog maar eens te gebruiken - leerzame lectuur. Het is heel wat aardiger dan menige roman. Dr. Blankenstein is, behalve een reporter der groote politiek, een geboren verteller.
Wijsheid en poëzie uit het Oosten
A. Ferdinand Herold, Het Leven van Boeddha, naar oud Indischen tekst. Vrij bewerkt door G. de Ridder. Met een inleidend woord van Prof. Dr. N.J. Krom. - W.J. Thieme en Cie, Zutphen.
Mythen en Legenden van China, door E.T. Chalmers Werner, voor Neder-
land bewerkt door J.W. Schotman. Eerste deel. - W.J. Thieme en Cie, Zutphen.
Het Westen heeft heimwee naar het verre Oostland. Naar (een geestelijk) Oostland willen wij varen en er zijn vele bootslieden die ons hunne diensten aanbieden voor den overtocht. Wat verschijnen er al niet een boeken, brochures, tijdschriften, ja zelfs couranten over de oude wijsheid van Indië en China! Menig auteur wil ons echter niet maar alleen vertellen hoe men in die verre landen leeft en denkt en God eert, maar tevens doen zij alsof het hunne taak was onze ziel en geest te redden. Het mooie boek van A. Ferdinand Herold heeft volstrekt niets van dit opdringerige. Het is een zeer eenvoudig, poëtisch gehouden verhaal van Boeddha's leven volgens oude Indische teksten. Een werk van bewondering en van piëteit, maar ook zonder eenig dogmatisme. Herold doet voor Boeddha wat Renan met zijn beroemde Vie de Jésus voor Christus heeft gedaan.
Er zit in die vergelijking een erkenning van de hooge kunstwaarde van het werk, maar ook van een philosophisch tekort. Zonder in ijverig proselytisme te vervallen, had de auteur ons toch heel wat meer kunnen geven over de wijsgeerig-godsdienstige beteekenis van Boeddha's leer. Evenals Renan geeft hij ons eigenlijk niet veel meer dan den roman van zijn held. De wijze waarop hij dat doet is echter zoo sympathiek, dat er voor zeer velen wel geen betere inwijding tot de Indische wijsheid denkbaar is dan door dit litterair zeer mooie boek. De vertaler heeft goed werk verricht door het in het bereik te brengen ook van die Nederlanders, welke alleen in hun eigen taal een boek kunnen lezen. Juist voor de steeds talrijker wordende schare der ontwikkelden maar niet geleerden, der zoekenden naar geestelijke rust maar niet wijsgeerigen is deze mooie biographie van Boeddha een uitstekend boek. Een aantal mooie photo's van Indische beelden en bas-relief stellen de lezers meteen in staat zich een idee te vormen van de Indische religieuze kunst.
Minder gelukkig lijken ons de Mythen en Legenden uit China. Deze uitgave is te geleerd om populair te worden en te populair om echt geleerd te zijn. Een groot gedeelte van het boek bestaat trouwens meer uit wijsgeerige beschouwingen over mythen en legenden dan uit overgeleverde poëzie zelf. Het geheel vormt meer een Chineesche godsdienst-philosophie dan wat men in verband met den titel van het boek meent te mogen verwachten. Vooral de vertaler schijnt daarvoor aansprakelijk te zijn. Hij zegt het zelf in zijn voorrede: hij heeft den Engelschen tekst van Werner niet alleen vertaald, maar ook als het ware getransponeerd in den toon der jonge psycho-analytische wetenschap. Is zulk vertalen wel geoorloofd? Beter ware het o.i. geweest, dat de heer Schotman naar aanleiding van Werner's boek - dat hij dan al of niet zou kunnen vertalen - een psycho-analytische studie had geschreven. Nu weet de argelooze lezer niet waar Werner en waar Schotman aan het woord is. Wanneer hij meer belang stelt in de wijsheid en in de poëzie van China dan in de philosophie van J.W. Schotman, zal hij waarschijnlijk naar een ander boek grijpen dan naar deze Mythen en Legenden.
L. PICARD