Het Nederlandsche karakter gezien door een Fransch schrijver

DE heer Greshoff herinnert mij, door zijn verzoek om mijn impressies weer te geven van het karakter van het Hollandsche volk, aan een tijd van mijn leven, toen ik, na de rauwheid, de verschrikking en de droefheid van het oorlogsleven, in een bevriend land woorden, daden, een geheel leven van vriendschap en genegenheid mocht ontvangen. Dat is nu juist een jaar geleden. Weinig reizen en weinig verblijven hebben zoo'n aangenamen, geen enkele zoo'n diepen indruk op mij nagelaten. Wanneer ik - stout ondernemen! - de voorstelling wilde schetsen, die ik kreeg uit hetgeen ik zelf heb kunnen zien, steunend op hetgeen de geschiedenis leert, zou ik het eerst aangeven: liefde voor den huiselijken aard, moed en doortastendheid in ondernemingen, en talent voor commercieele organisatie.

Ik had het groote genoegen kennis te maken met eenige Hollandsche gezinnen uit de burgerij, zoowel als met eenige uit het volk. Het scheen mij of de zin voor het verzorgde, het nauwgezette in de eerste en die angstvallige zindelijkheid, die een glimlach brengt in de woningen der armsten, wijzen op een gehechtheid, die ik vroom zou willen noemen. Ik geloof, dat de onvergelijkelijke Hollandsche huisvrouw haar vroolijk huis van heldere steenen en frisch geschilderd hout verzorgt, zooals men een altaar tooit en siert. En nooit, sinds Rome, zijn huisgoden zoo liefderijk vereerd als die der Bataven.

Het Hollandsche publiek weet niet, hoe goed wij deze deugden in Frankrijk kennen. Dit moet aan de Hollandsche schilderkunst toegeschreven worden.

Wanneer men aan de Hollandsche schilderkunst denkt, ziet men landschappen, zeegezichten, portretten, stillevens voor zich, maar andere scholen hebben die eveneens voortgebracht. De specialiteit, als ik het zoo mag zeggen, van de groote Hollandsche school, zijn haar bewonderenswaardige intérieurs. Die hebben het genre geschapen. Op een afstand kan men slechts oppervlakkig oordeelen. Ik twijfelde er aan, wantrouwde ze. Maar op de plaats zelf heb ik ze goed gezien.

Liefde voor den huiselijken haard en het huisgezin brengen andere eigenschappen mede, en den Hollanders ontbreken die niet. Wie zijn eigen huiselijk leven liefheeft, begrijpt gemakkelijk de droefheid van hem, dien het lot ver van het zijne heeft gevoerd, voelt licht het leed mee van hen, die hun huis vernield zagen.

Ik denk dat wij aan deze huiselijke deugden de bewon-

[p. 131]

derenswaardige en geestdriftige zorg danken, waarmede de Franschgezinde Hollanders onze soldaten verpleegden, toen zij na jaren van ontbering en leed uit Duitsche krijgsgevangenschap terugkeerden. Ik heb mijn herinneringen aan die dagen reeds neergeschreven. De bladen in Dordrecht hebben het essentieele van hetgeen ik hieromtrent in de ‘Action française’ schreef, reeds vermeld, en de heer Zilcken, de bewonderenswaardige kunstenaar, die zoo een goed vriend van Frankrijk is, publiceerde hieromtrent reeds eenige regelen.

Een mijner Hollandsche vrienden schrijft mij, dat velen van u de verwoeste streken van Frankrijk bezochten en terugkeerden ten prooi aan een verontwaardiging, welke zij niet konden gevoelen bij de elkaar tegensprekende berichten in de geallieerde en Duitsche bladen. Ik hoop, dat velen dezen droevigen, maar leerrijken tocht zullen maken. Hij zal in hen de gevoeligste snaar aanslaan: den eerbied voor den huiselijken aard.

Maar ik wenschte, dat onze Hollandsche vrienden, zij, die Frankrijk liefhebben om haar kunst en haar genoegens, doordrongen waren van deze waarheid: dat indien er een land is, waar men den huiselijken haard, het huisgezin, het familieleven even sterk liefheeft, dat land het mijne is. Ongelukkig schijnt gansch een roman- en tooneel-litteratuur het zich tot taak gesteld te hebben, het Fransche huisgezin in den vreemde in discrediet te brengen. Het ware zeer noodig, dat men onze vrienden van over de grenzen de werkelijkheid toonde op een ernstiger wijze dan de fantasieën dit doen van onze dramaturgen, die vooral het succes zoeken door het schandaal. Want een héél eenvoudige gedachte zou zelfs de toeschouwers van een stuk van Bataille, Bernstein of Coolus, die geneigd zijn de Fransche vrouw en het Fransche huisgezin te beoordeelen naar hetgeen men hun te zien geeft, in staat stellen van deze dwaling terug te komen: de tooneelstukken trèffen het publiek juist en alléén doordat zij het ongewone menschen en ongewone verhoudingen te te zien geven. Het succes van het boulevardtooneel ligt in het feit, dat het iets anders geeft dan de dagelijksche werkelijkheid van het Parijsche leven.

Ondanks uw liefde voor uw huis en het huiselijk bestaan zijt gij groote zeevaarders en bewonderenswaardige kolonisten. En gij zijt terecht trotsch op uw werk in Java, en den omgang, dien ik mocht hebben met eenige Javaansche studenten, die mij dit hooge, fijne ras hebben doen kennen, heeft mij geleerd, hoe gij u in dat land gevestigd hebt in liberaliteit en toegenegen vrede, de zeden en de gewoonten van het andere land eerend als uw eigene.

En hier is alweer een methode die wij gemeen hebben, want ook wij hebben van oudsher mannen, die hun geboortegrond trouw en tegelijkertijd zeevaarders zijn, maar alleen in de zeeprovincies, zooals Bretagne. Maar Holland is bijna uitsluitend zeevarend.

Wat mij, om te besluiten, zéér bij u trof, is een zeer merkwaardig evenwicht, dat gij, maar meer verfijnd, met de Engelschen gemeen hebt, tusschen den practischen zin en den goeden smaak voor zuivere gedachten, voor kunst, voor literatuur, en niet alleen voor wat zij aan vermakelijks, verkwikkends en aangenaams opleveren, maar ook voor het diepe, het subtiele, en zelfs vooral wanneer zij een zekere redeneering, een studie eischen. Gij zijt handelaars en theologen. Gij zijt zeevaarders, schilders en moralisten. Gij verafschuwt wreedheid, ruwheid, dat wat neerhaalt, vertrapt, beleedigt.

Ik geloof, dat men hier een diepe overeenkomst met het Fransche karakter moet zien.

Wanneer men ons maar eenigszins lòs ziet van voor-oordeelen, ontheft van een zekere onvastheid, van een intellectueele en moreele luchtigheid, die niet dan aan de oppervlakte is, van een lust tot schertsen, die niet zoozeer een gebrek aan eerbied voor gedachten en beginselen beteekent, als een verlangen om verbazing te wekken, dan moet men essentieele verwantschappen erkennen.

Ik heb gevoeld, dat Frankrijk en Nederland door oude en machtige intellectueele- en geestelijke banden gebonden zijn. (M. van Zuilichem, door Balzac en Heinsius als arbiter gekozen, en door Corneille als waarborg voor de uitnemendheid van Le Menteur).

Maar Holland moet weten, dat wij deze eigenschappen, dit gevoel gemeen hebben: de liefde voor het gezin en voor het huis.

Bij ons, in Frankrijk, schaamt men zich eigenlijk een beetje om wat men noemt ‘huisbakken’ te zijn.

De steeds zwervende Amerikaansche reizigers glimlachen er om en plagen er ons beminnelijk mee. Ik wil het bekennen: wij overdrijven, maar wij bezitten toch de eigenschappen.

De Hollander weet met een volmaaktheid, die mij getroffen heeft, de stoutmoedigheid van ontwerpen, plannen, ondernemingen te vereenigen met de gehechtheid aan den geboortegrond. Ook wij dragen, als gij, in ons hart de liefde voor den geboortegrond, voor zijn tradities, voor den huiselijken haard, voor het gezin, in ons hoofd de voortdurende zorg voor het gezond verstand, het beminnelijke oordeel, den gepasten vooruitgang op de basis der erkende tradities.

En, als wij, verbindt gij aan de genegenheid voor uw huis en uw gezin twee deugden, de edelste waarop een volk zich kan beroepen: gastvrijheid en onafhankelijkheidszin.

 

MAXIME BRIENNE