Boekenschouw

Oorspronkelijke werken

J. Reyneke van Stuwe. Succes. Roman uit de grootindustrie. - Maatschappij voor Goede en Goedkoope lectuur. (Nieuwe romans), Amsterdam, 1926. (334 blz.) f 3.50

Deze roman van Jeanne Reyneke van Stuwe steekt gunstig af bij het genre ‘Onbluschbare Vlam, Huwelijksvacantie’ etc. van dezelfde schrijfster. In dit boek is tenminste een serieus streven naar goede milieu-teekening en de karakters zijn minder oppervlakkig getypeerd. Het begin van den roman voert ons terug naar het jaar 1900, en in het gezin van den fietsenfabrikant van Rhedum. Er zal een familiefeest plaats hebben ter gelegenheid van de meerderjarigheid van Karel van Rhedums oudsten zoon Philip, die ook zijn intrede in de fabriek zal doen. Voor de verzamelde arbeiders en meesterknechten, familie en vrienden houdt Karel van Rhedum een toespraak, waarin hij ons meteen zijn geheele verleden verteld en hoe hij een van de eersten was die het fietsen beoefende. Helaas spaart mevrouw Reyneke van Stuwe ons de technische en historische bijzonderheden al weer niet, en zij blijkt zelfs niet alleen goed op de hoogte te zijn van de technische manier waarop een fiets wordt gemaakt, maar ook van de arbeidsvoorwaarden en de loonsberekening van de werklieden alles af te weten. Karel van Rhedum heeft n.l., humaan werkgever als hij is, ter gelegenheid van het feest een nieuwe loonregeling ingesteld, een soort premiestelsel, dat, bedoeld als een teeken van waardeering voor de goede arbeiders, wordt opgevat als een soort van dwangmaatregel. Langzamerhand komt er een ontevreden geest over de arbeiders, die, juist omdat ze het zoo goed hebben op de Rhedum-fabriek, hoe langer hoe meer verlangen. Allerlei geleerde en vrij langdradige beschouwingen over den arbeider en het socialisme worden hier door de schrijfster noodig geacht.

Het eind van dit alles is een staking, die Karel van Rhedum zóo aangrijpt en schokt dat hij een hevige ‘attaque’ krijgt en de twee zoons, Joost en Philip, die inmiddels beiden in de firma zijn opgenomen, alleen voor de beslissing en de moeilijkheden staan. Bovendien kunnen de beide broers, Joost, ruw, hard, doortastend en flink, en Philip ernstig, humaan, wat idealistisch en besluiteloos, niet goed

[p. 263]

met elkaar overweg. Botsingen blijven niet uit, en Joost weet, tegen Philips overtuiging in, de staking te breken door te dreigen met algemeen ontslag. De laatste woorden die tot het stervend brein van Karel van Rhedum doordringen zijn: ‘Ik heb gewonnen, papa. De arbeid is hervat’.

Het tweede deel speelt 25 jaar later en brengt ons op het zilveren huwlijksfeest van Joost en Louise, de vrouw die hij zijn broer indertijd heeft ontnomen en die met haar fijne, stille karakter, al heel slecht bij hem past. Toch is hun huwelijk, dank zij Louise's inschikkelijkheid, niet ongelukkig geweest. Aan het eind van dit tweede en laatste deel breekt wederom een staking uit en, evenals in het eerste deel, ligt ook nu het hoofd der fabriek, thans Joost, door een beroerte getroffen te bed. Nu is het zijn zoon Karel, die door zijn flink optreden de staking breekt. Wanneer de werkwillige arbeiders onder rumoer van de stakers het werk willen beginnen, sterft Joost.

Ook in dit tweede deel wordt een tè groot deel ingenomen door lange uitweidingen over socialisme en actualisme, arbeidsraden en medezeggingschap. De hoofdpersonen van den roman: Joost, met zijn grof, sterk en egoïstisch karakter, de zachte Louise, die zich in alles onderwerpt aan haar man, Philip, de eenzame stille man, die nog altijd van Louise houdt maar zich in zijn eenzaam, in zichzelf gekeerd bestaan tóch wel gelukkig voelt, zouden beter tot hun recht zijn gekomen, wanneer het bijwerk wat minder belangrijk was gemaakt. In ieder geval is deze roman beter te genieten dan de z.g. ‘society’-romans van dezelfde schrijfster.

Anna van Gogh-Kaulbach. Het onmisbare. (Serie kleine romans). - Em. Querido, Amsterdam. (162 blz.). f 1.50; geb. f 1.90

Wanneer men een roman van mevrouw van Gogh-Kaul-bach leest komt men zelden onder den indruk van het geschrevene. Nooit ziet men in haar werk een zwak schijnsel van ‘de goddelijke vonk’ die haar tot schrijven zou dwingen omdat ze niet anders kàn. Een verdienstelijke, goed geschreven, bedachtzaam in elkaar gezetten roman weet zij te geven. Men krijgt zoo het idee dat mevrouw van Gogh een ‘conflict’, meestal tusschen man en vrouw, bedenkt en dat zij daar omheen met groote conscientieusheid haar verhaal opbouwt. Ook in haar nieuwen roman blijft deze indruk van ‘maakwerk’ sterk bestaan. De personen waartusschen het ‘conflict’ zich afspeelt zijn Ernst Land, een kalme, degelijke man, met een warm, eerlijk karakter, en Magda Hoogers, in één woord een ‘onmogelijk’ mensch. Al heel lang houdt Ernst van Magda, maar zijn liefde wordt door de koele gereserveerde Magda niet geaccepteerd en als echte kameraden gaan ze met elkaar om. Plotseling vraagt Magda of Ernst met haar trouwen wil, hoewel ze alleen een vriend in hem ziet. De reden van deze schijnbare verandering is dat Magda een kind wil hebben en dat Ernst voor haar de vader is, dien zij het liefst aan haar kind zal geven. Het gegeven lijkt veel op den hieronder besproken roman ‘Nancy’ - maar wat een verschil in de behandeling. In Nancy worden ons alle drijfveeren voor haar besluit, alle pijnigende gedachten, heel de afmattende strijd van dit onbevredigde meisjeshart gegeven - hier ontbreekt dit alles, en we kunnen Magda niet anders dan als een abnormale vrouw zien. Ernst stemt uit liefde en verliefdheid toe en hoopt op verandering van Magda's gevoelens, wanneer ze maar eenmaal getrouwd zijn. Doch dat valt hem erg tegen. Wanneer Magda weet dat ze zwanger is weert ze alle lichamelijke toenadering van Ernst, die nu overbodig is geworden, af. En nu zou men denken dat ze innig gelukkig is met haar aanstaand moederschap. Maar ook hierin blijkt ze eigenaardig te zijn. Nauwelijks kan ze er toe besluiten een reis op te geven, die nadeelig voor haar gezondheid zou zijn. Ze onderwerpt zich omdat ze koel verstandig redeneert: ‘De natuur had gesproken en zij had zich te onderwerpen. Dit - het onderworpen zijn - behoorde bij de beleving van het moederschap, zij had iets op te offeren voor het kind dat zij nog niet eens bezat. Dit was het nieuwe... Moest zij nu opgesloten blijven al de maanden vóór de geboorte van het kind? Ja... als 't noodig was - als het tot de beleving behoorde - dan had zij zich te onderwerpen...’ Zijn dit nu de gedachten van een vrouw wier innigste wensch in vervulling zal gaan - een wensch die haar zelfs noopte een huwelijk, dat haar tegenstaat, te sluiten. 't Is begrijpelijk dat Ernst niet op zijn gemak is in zoo'n eigenaardig huwelijksleven. Wanneer ook ná de geboorte van het kind Magda hem blijft afweren en schuwen, vindt hij 't beter maar te scheiden. Wèl wonderlijk is de omkeer in Magda, wanneer ze een tijdje alleen is. Vroeger had zij alles anders gezien, voller, schooner, omdat zij met haar droom de werkelijkheid doordrong, omdat zij van binnen uit een eigen werkelijkheid had geschapen.

Nu was zij daar onmachtig toe, de werkelijkheid die zij beleefde bleef grauw, een schijnbeeld van wat zij zijn kon... Als een gebed lag het verlangen naar den droom in haar borst... De lezer voorziet het einde al: een gelukkige verzoening: de man blijkt in het huwelijk toch ‘het onmisbare’ te zijn.

G. van Nes-Uilkens. Duikelaartje. - Van Holkema en Warendorfs Uitgeversmaatsch., Amsterdam. (305 blz.). f 2.90; geb. f 3.75

Een groote tegenstelling met het werk van mevrouw van Gogh is dit boek. Dit werk is zoo recht uit het hart geweld, met zooveel waarachtige liefde en warme overtuiging geschreven dat we van de eerste tot de laatste bladzijde met de hoofdpersoon meeleven. Mevrouw van Nes-Uilkens heeft iets te zeggen en ze doet dit op een eerlijke, onderhoudende en zoo nu en dan humoristische manier. Met hoeveel liefde en inzicht is Theo van den Borch voor ons geteekend. Theo, het stadsmeisje met haar zonnige eerlijke natuur, haar ongekunsteldheid en haar groot, warm hart, getrouwd met den heerenboer Dirk Huysmans, een wat ouderen man, stil, in zichzelf gekeerd, wat stroef soms, maar een ‘coeur d'or’. Alleraardigst is het huwelijksleven gegeven tusschen deze twee verschillende karakters, een huwelijksleven dat zoo innig en waarachtig gelukkig is. Ook de omgeving van Theo: het dorp met zijn kleingeestige, achterdochtige bewoners, die leven van verdachtmakerij en achterklap, van gluren over horren en lanceeren van compromitteerende praatjes is lévend voor ons. Mogen de kleinzielige dorpelingen hier en daar wel eens wat tè veel naar een oud bekend recept zijn gemaakt, de frissche manier van beschrijving, de persoonlijke trekjes doen dit weer vergeten. Theo, die door haar man ‘duikelaartje’ wordt genoemd in scherts, stelt er een eer in door niets ‘omvergegooid’ te kunnen worden. En onder de ‘kleine rampen des levens’ die menigeen knorrig of humeurig zouden maken weet zij zich goed overeind te houden. Een heel zwáár oogenblik heeft het ‘duikelaartje’ wanneer Theo, na vier jongens, het leven schenkt aan een blind meisje. Wanneer ze het wéét, kort na de geboorte, is ze eerst wanhopig.

‘Dus toch - dàt!’ zei ze langzaam... alsof ze daarmee de waarheid in de ziel hamerde, iederen keer wat dieper, zooals de heihamer met eentonigen slag de paal inheit. Plotseling hield ze stil voor haar bureau en keek. Daar stond het duikelaartje, de stabiel-evenwichtige met zijn dwazen, stijven glimlach 't donker der kamer instarend’.

Een onberedeneerde woede breekt dan plotseling in Theo los, woede op dat eeuwig onverstoorbaar stabiele poppe-

[p. 264]

tje, dat immers haar-zelf moet verbeelden... en buiten zichzelf gooit ze 't om en weer om, totdat bang en angstig de baker om hulp roept...

Samen met haar man, heel stil, ziet Theo haar leed onder de oogen:

‘Voor 't eerst zagen deze menschen elkaar in leed en smart: zag hij haar klein, zag zij hem groot: zag zij de sterke berusting, die steun kon geven...’.

En wanneer de zon doorbreekt en juist over den weg schijnt, zegt Theo: ‘Dirk... te weten... dat ons kindje... dit... nooit... zal zien’.

Hij drukte alleen inniger haar koude handen in woordelooze sympathie. Na een poosje... Maar... Dirk... Wat ‘maar’ mijn lieve vrouw? ‘Maar (heel zacht en teeder, terwijl ze de wieg omdraaide, zoodat het matte licht het slapend kinderkopje overvloeide) ‘ze zal de zon voelen’. En 's avonds raapte Theo het gedeukte duikelaartje op. ‘Behoedzaam, als was het iets zeer kostbaars, zette ze het op de oude plaats. ‘Mijn kleine dappere dominé, dank voor je preek’. -

Heel innig is de verhouding tusschen Theo en het blinde meisje Ingrid gegeven, die, zooals veel blinden, een bijzonder fijne intuïtie heeft en een buitengewoon rijk geestesleven. Later voert Theo nog een harden strijd met haar duikelaar, wanneer haar man en zij niet meer in zoo'n nauw verband staan als vroeger, ook al door laffe kwaadsprekerij en argelooze aanleiding daartoe door Theo zelf. Ze denkt dat haar man uit vrees voor achterklap, uit halfheid, uit lafheid haar zijn vertrouwen, omtrent zijn verleden, onthoudt. ‘Het duikelaartje staarde haar bot glimlachend aan: ‘Ach vriendje, nu geloof ik dat ik van de been raak. Déze stoot is de nekslag!’

Maar gelukkig weet Theo haar man wéér te vinden in een heel innig en oprecht gesprek; na lang zoeken en mistasten komen ze elkaar nader dan óóit. En wanneer Theo, na dit gesprek, thuis komt, zegt ze tegen haar duikelaartje: ‘Lieve kleine dominee, ik maak je nu emiritus. De grootste schok, die het Leven mij kon geven, is doorstaan: voortaan heb ik je stille preeken niet meer noodig. Want een grootere meester is in mijn leven gekomen: mijn eigen oude grijzende man; met zijn onnoozele lafheid in het nietige, zijn heldenmoed in het grootsche’.

Een tikje sentimentaliteit en idealisme, dat we liever hadden gemist, vergeven we de schrijfster om het vele goede, en den eerlijken, opwekkenden geest die uit het boek spreekt.

Vertaalde werken

A. Hamilton Gibbs. Nancy. Naar het Amerikaansch door W.J.A. Roldanus Jr. - 's-Gravenhage 1926. H.P. Leopold's Uitgevers-Mij. (228 blz.). f 2. -; geb. f 2.90

Nancy Hawthorne, het meisje dat de hoofdpersoon is in dezen roman, is door de schrijfster met bijzondere liefde en zorg geteekend en als karakter-studie zeer goed geslaagd. Men is bij de lectuur geneigd te denken niet met een Amerikaansch, maar met een Engelsch boek bezig te zijn, zóó goed is de sfeer van het Engelsche ‘home’ weergegeven.

Nancy, die met haar vader, een beroemd schilder, een héél stil leven leidt, gaat een reis maken naar Duitschland en Italië, naar Parijs, alléén ‘om door haar eigen oogen te kijken hoe de wereld er uitziet!’ Nancy is dan achttien jaar en vol verlangen om het leven in al zijn schakeeringen te leeren kennen. Ze ontmoet in Parijs een Amerikaansch meisje, waarmee ze gaat samenwonen: Cornelia Evans. Alleraardigst is dit meisje getypeerd, haar oppervlakkige vroolijkheid, haar grappige, naïeve onbeschaamdheid, haar licht ontvlambaar hart - een contrast met Nancy. Ook het atelierleven van de beide meisjes is goed geteekend. In Nancy begint iets te ontwaken, iets dat in Brimble (waar zij woonde) haar voor 't eerst bewust werd. Toen wilde een boerenjongen haar kussen en Nancy weerde hem verontwaardigd af. Ze wil er niet meer aan denken. ‘Oogenschijnlijk was alles zooals het vroeger was geweest. Het feit echter, dat er een verandering had plaats gehad, werd bewezen door haar verlegenheid bij de komst van Lloyd Evans en Bob Whittaker, een bewustzijn van een veranderd ik, dat - zij wist niet hoeveel - van de Nancy, die nog maar zoo kort geleden in Brimble afscheid genomen had van haar vader, verschilde, op een manier, waarvoor zij, toen zij die zag, schuchter terugdeinsde. Nieuwe verlangens en begeerten - even oud als de tijd - waren begonnen haar hun boodschap in te fluisteren. Het is Bob Whittaker, de knappe charmeur, die haar slapende zinnen wekt. Héél serieus denkt Nancy er over na of ze werkelijk van Bob houdt, of alleen maar verliefd is op hem. ‘Hoe ter wereld moet ik dat weten? Kan je verliefd zijn op de liefde? Heb ik Bob lief?... Hoe zou die vraag ooit op kunnen komen, als dat het geval was? Mijn God, ik weet het niet. Ik zal hem nog eens moeten zien. Ik moet hem nog eens zien. Alleen maar even naar hem kijken en dan zal ik weten of hij het werkelijk is’. Natuurlijk is hij het. En Nancy heeft hem met haar geheele hart lief - zonder terughouding. Voor haar kan Bob de eenige man zijn. Wanneer haar na maanden blijkt dat Bob haar bedriegt met een winkelmeisje in Oxford, is ze hevig geschokt.

Hoewel ze wel weet dat het nu ‘uit’ is tusschen hen, kan zij Bob niet vergeten, en mèt de herinnering aan hem is verbonden haar verlangen naar het huwelijk en vooral naar kinderen. Nu ze Bob niet krijgen kan, weet ze, dat ze ook geen anderen man kan liefhebben. In haar schilderwerk tracht ze troost en afleiding te vinden, wat haar langen tijd gelukt... Maar telkens heeft Nancy weer opnieuw haar strijd te voeren. Wanneer ze zeven-en-twintig jaar is, heeft ze een gesprek met haar vader, waarin ze haar verlangen naar een kind uitspreekt.

‘Voor ik het weet, zal ik te oud zijn om te trouwen of om kinderen te krijgen. Ik zie niet in, Paps, waarom ik mijn leven slijten zou als een verzuurde oude vrijster. Heb ik, daar ik een vrouw ben, niet het recht op kinderen? Ik heb geprobeerd het weg te denken, het door mijn leven te logenstraffen, mijn werk ervoor in de plaats te stellen. Doch hoe dit zij, het is niet alleen, zoo lang ik mij herinneren kan, bij mij geweest, maar het is steeds grooter en grooter geworden...’

Juist op dit punt van haar leven ontmoet Nancy Bob weer. De oorlog is uitgebroken en hij is in de buurt ingekwartierd. Alle oude gevoelens worden weer wakker en Nancy voelt dat zij nog even veel van hem houdt als vroeger. Wanneer ze Bob ontmoet, vraagt ze hem met haar te willen trouwen, voor één maand. Dan zal hij naar 't front gaan - en misschien nooit weer terugkomen.

Bob durft het niet aan: ‘Ik ben niet geschikt om in dezelfde wereld met jou te zijn... Ik heb nooit een vrouw gekend als jij bent. Ik heb het gevoel alsof je me een tweede kans op aarde aanbiedt!’

‘En wil je die aannemen?’

Dan nam Bob heel kalm haar hand. ‘Als jij 't me wil laten probeeren!’

Het is een kleine teleurstelling, dat aan het eind van het boek alles ‘zoo goed afloopt’. Nancy gelukkig getrouwd, ze hééft een kindje, en Bob komt ongedeerd uit den oorlog. Interessanter zou het geweest zijn, wanneer Nancy haar strijd verder had moeten voeren, met de daaruit voortkomende consequenties. Maar zooals 't is, verdient het boek als een eerlijke en gevoelige studie van een vrouwenpsyche onze belangstelling. De vertaling is bijzonder goed.