Reizen

Mr. C.P. van Rossem: In vijf werelddeelen. - Leopold's U.-M., Den Haag. 1926.

ZOUDEN er wel veel menschen op deze wereld zoo rondgezworven hebben als Mr. van Rossem? De titel: ‘In vijf werelddeelen’ zegt het reeds; hier is een man aan het woord, die ons meeneemt naar de uithoeken der bewoonde wereld.

Over het algemeen houd ik meer van een beschrijving van een groote reis, dan van allerlei korte reisschetsjes, tot een bundel vereenigd. Uit den aard der zaak zijn ook in dit werk niet alle deelen even belangwekkend, doch er zijn in dit boek juweeltjes van vertelkunst te vinden. Zeer geslaagd mag o.a. de beschrijving van het stierengevecht in Spanje genoemd worden, waarbij de schrijver zijn afkeer van dit mensch-onteerend vermaak te kennen geeft.

Deze globe-trotter is iemand, die de feilen onzer Westersche cultuur zeer juist aanvoelt; onze rusteloosheid, onze zucht naar uiterlijkheid, onze jacht naar vergankelijk bezit; welk een verschil met de serene rust, welke van oudsher als hoogste ideaal van den Oosterling gold. De innerlijke stilte als hoogtepunt van innerlijke concentratie, de ware mystieke stilte, waarin God spreekt tot de ziel, zich met haar vereenigt en haar in haren diepsten grond de volmaaktste en hoogste wijsheid leert, dat hebben ook in het Westen wel enkele mystici geleerd, doch de groote massa is voor dergelijke leeringen nooit toegankelijk geweest.

Mr. van Rossem voert ons mede in een Indisch heiligdom:

‘En dan de Boeddha's... Het zijn er vijftig, voor het grootste gedeelte meer dan levensgroot. Hoe indrukwekkend is deze vergadering der Goden die gedurende lange eeuwen met hun peinzende oogen in de duisternis hebben gestaard. De christen bevindt zich in een Oostersch heiligdom met mysteriën van verbijsterende mogelijkheden. Wat kan het mij schelen wat honderden knappe menschen over het Boeddha beeld hebben geschreven? Deze vergadering der Goden spreekt voor mij een zeer persoonlijke taal. Ze zeggen: O Westersche vreemdeling van de zondeleer, de dividendjes, de mechanische wereld, het stof-geloof en de zieke zenuwen, wat voer je hier uit? Denk je ons te begrijpen? Of ben je de zooveelste die ons geheim in enkele dagboekblaren wenscht te ontsluieren? Maar wat wil je in godsnaam van ons? Je vindt ons waarschijnlijk onzegbaar kalmeerend voor je overprikkeld temperament, toch grijpt onze suggestie op je Westersche ziel niet verder dan een Bromural-pastille voor enkele minuten. Misschien heb je wel eens gehoord van concentratie, contemplatie en meditatie. Ongelukkige, wat kunnen dergelijke begrippen voor je beteekenen?

[p. 271]

Je Westersche hersenen zijn niet anders dan een open kamer waar dagelijks duizenden gedachten door heen tochten, ze zijn niet anders dan een ongetraind

illustratie
Zuidzee-idylle.

mechaniek hetwelk je even weinig beheerscht als een zuigeling zijn strompelende beentjes. Zelfs niet gedurende een minuut kun je je gedachten rondom een abstractie spinnen. Je kunt het niet... onmiddellijk schieten ze uit, dwalen ze af, spelen ze krijgertje met elkaar. En dan de ziel... Wat is de ziel voor je? Voor jullie Westerlingen is het een Freudiaansche vuilnisbak die op zeker oogenblik overloopt en je zenuwziek maakt. Onze “innerlijke stilte”, deze psychische rust van het spiegelende meer, deze voorwaarde voor zelfkennis, mysterie, alles mysterie voor den onrustigen Arier. Onze Mayaleer, de leer van de onwezenlijkheid van alle stoffelijke verschijnselen - hier is alweer een onoverbrugbare kloof.

Kijk mijn volgelingen aan, hoe rustig en blijmoedig gaan ze door het leven. Ook deze atmosfeer zul je nooit kunnen benaderen. Wat zal je het ooit zeggen, dat de hoogste vreugde is voor den Yogi, wiens manas vreugdevol is en wiens hartstochten zijn uitgestorven. Wat begrijp je van onze naastenliefde, van onze natuurlijke weldadigheid, van onze godsdienstige verdraagzaamheid, jullie die het Christendom in honderden secten hebt stukgehakt en elkaar in nooit eindigende twisten bevechten? Wat begrijp je van ons leven voor het eigen heil, een egoïsme zonder egoïsme? Wat begrijp je ervan...?

De goden hebben gelijk, ik heb ze slechts ten deele be grepen. Maar toch kan ik hun woorden niet als een alleenzaligmakende wijsheid aanvaarden. Elke openbaring op deze wereld lijkt tot een eenzijdige ontwikkeling voorbestemd. De Christen ontwikkelt zich tot een mechaniek van verstand, vastgepoot in de dikke materie, slechts reageerend op verstoffelijkte indrukken, de Boeddhist is een en al ziel, ongevoelig voor de mogelijkheden op het stoffelijk gebied, droomend in een hoogere sfeer alsof hij reeds gestorven is. Als ik er iets over te zeggen had zou ik de Amerikaansche vrouw paren aan een gezelligen Singalees, wellicht zou de vrucht mate-

[p. 272]

rieele energie met metaphysische diepzinnigheid combineeren. Maar de Amerikaansche vrouw wil niet en de Singalees houdt niet van blanke vrouwen. En daarom sukkelen we met de trekschuit voort...’

Inderdaad, de synthese van Oost en West, de vereeniging van de onvergankelijke goederen der onzienlijke wereld met de practische resultaten van Westersche intellectualiteit, dat is het ideaal. Of die synthese echter op deze aarde ooit verwezenlijkt kan worden?

Amerika komt er wel heel slecht af. Het land van den almachtigen dollar verheugt zich niet in de gunst van den schrijver; terecht wordt hier beweerd, dat ware innerlijke beschaving daarginds nagenoeg niet bestaat. Een dolle geldjacht, een leven aan de oppervlakte der levensverschijnselen, dat is alles. Mystieke verlangens, meditatie, wat zegt dit alles aan Dollarika?

En de Couranten...

‘Ik geloof dat een volk zich verrassend scherp typeert in de courant die het leest of wenscht te lezen. Laat ons een willekeurig dagblad opnemen, een van de duizenden die op elkaar lijken als de eieren uit hetzelfde kippenhok, allen geconcipieerd in denzelfden vorm, allen onderdanig aan den collectieven smaak van het Amerikaansche publiek. Het dagblad, dat ik in handen heb heet de beste courant van San Francisco. Op de plaats waar we bij ons een hoofdartikel zoeken, vind ik het opschrift in dik gedrukte letters: “Drie jongens opgehangen”. Het blijkt, dat niet minder dan vier reporters zijn opgeroepen om dit geval in alle details en in felle kleuren uit te werken. De drie jongens hebben een politieagent vermoord; op den dag van heden hebben ze hun misdaad aan de galg geboet. We reizen naar de cellen, waar we hun sinisteren doodsstrijd meeleven, vervolgens naar de executiekamer die we in alle bijzonderheden beschreven vinden, vervolgens naar het schavot, waar we de slachtoffers op afgrijselijke wijze zien sterven, vervolgens naar de woning van twee der moeders, alwaar we vergast worden op de tragedie van een moederziel. En als extra verrassing wordt ons het portret gegeven van de twee rampzalige huilende vrouwen. Het geheel is voor den vreemdeling zoo iets ongeloofelijks, dat je in weeë walging je oogen langs de kolommen laat gaan’.

Een zuiver materialistische sfeer, een ‘wereld van heele jonge, weinig geëvolueerde zielen’. Wat zou Walt Whitman zeggen van zijn land, indien hij uit het graf kon opstaan?



illustratie
Kandy.

Het best geslaagd lijken mij die gedeelten, waarin Australië beschreven wordt, de eilanden en het vaste land. Welk een paradijs is dit Tahiti en hoe fijn weet de schrijver zijn natuurindrukken in woorden weer te geven. Hoe gelukkig waren die bewoners van het eiland Warekauri, waar tot in 1855 moord en doodslag onbekend waren. Welk een tragedie speelt zich daar in Oceanie af, waar geheele volkeren uitsterven. Zou werkelijk de natuur op dit gedeelte van den aardbol, waar eens een groot vasteland zich uitstrekte, wederom een of andere titanische uitbarsting haar geheimzinnige krachten voorbereiden, om de menschheid te toonen, dat al het vergankelijke slechts een droom is? Tahiti is een paradijs en voor een paradijs bestaat op deze aarde geen blijvende plaats.

F.S. BOSMAN