Filmkroniek. Metropolis

In deze Januari-sensatie van Berlijn heeft dan eindelijk de U.F.A. haar ‘Tien Geboden’ gevonden; in Fritz Lang vindt zij haar Cecil B. de Mille....

Wij wezen er meermalen op, welke verdiensten de groote duitsche filmtrust tegenover de filmkunst toekomen; zij heeft een periode van een zekeren homogenen stijl geschapen, dien men den ‘U.F.A.-stijl’ zou kunnen noemen; juist begrip van het beeldvlak vooral (het gestyleerde vlak heerschend óók over den acteur, die zich daarin heeft te voegen) is één van de grootste resultaten van dit stadium van vormgeving door het nieuwe en tastend begrepen materiaal. Ja, zoo algemeen, zoo zeer van zelf sprekend werd dit nieuwe element, dat het van een probleem bijna een locus communis is geworden, van een stijlvorm een technisch sine qua non.

Wij hebben echter ook reeds vroeger betoogd, welke de gevaren van de U.F.A. hegemonie waren. Zooals iedere stijl verloopt in epigonisme, dat den vorm niet meer verstaat als een logisch symbool voor den inhoud, maar hem uitsluitend om het genot van zijn technische complicaties blijft beoefenen, zoo brengt ook de beeldvlak-cultus mee, dat men de styleering, het decoratieve, gaat aanbidden als het brandende vraagstuk van de film. Men beseft niet meer, dat het best verdeelde beeldvlak dood is als een gipsen plafondornament, wanneer het niet een psychische eenheid symboliseert; dat geen met seconden of centimeters afgepast beeldenrhytme een kunstemotie kan geven, wanneer het niet de uitdrukking is van een psychisch drama. Want niet het beeldvlak, maar de tot beeldvlak verstoffelijkte ziel is het probleem, het eenige probleem van iedere denkbare filmkunst. De zwart-en-wit-kruideniers kunnen weliswaar in veel gevallen zeer verdienstelijk afwegen; maar van de samenstelling van de waar, die zij afwegen, hebben zij daarom nog niet altijd begrip. Met een leger van fotografen, regisseurs, beeldhouwers, acteurs en electrotechnici maakt men alleen nog geen meter goede film....wanneer de tot creatie gedrongen ziel ontbreekt, die dit alles als een verbindende eenheid samendwingt, die den toeschouwer tot ontroering beweegt over het zóó en niet anders geziene.

Fritz Lang's ‘Nibelungen’-film kondigde het gevaar aan, maar maskeerde het tegelijkertijd; d.w.z. de schoonheid van de ‘Nibelungen’ berustte voor het grootste deel op een langs decoratieven weg bereikt evenwicht, dat echter steeds gedragen bleef door een ‘einheitliche’ bewogenheid; een bewogenheid van de legende, die met den duitschen volksaard innig vergroeid is en misschien daarom juist ‘decoratief’ (oprecht-symbolisch) tot een groot kunstwerk kon worden....Maar het gevaar lag in het voorbeeld gegeven; want men behoeft slechts de onbewogen monumentaliteit van Kriemhilde of de strenge architectuur der portalen te substitueeren voor het evenwichtsbewustzijn, waaruit deze beelden ontstonden, om de richting van het gevaar in te zien. Er is dan ook door de duitsche filmindustrie danig ge-

[p. 79]

werkt met aan de ‘Nibelungen’ ontleende schablonen, zonder dat ooit weer iets ontstond, dat naast het imposante voorbeeld genoemd kon worden.

 

En zie hier dan de afzichtelijke consequentie van het beeldvlak òm het beeldvlak, afgeleverd door Fritz Lang en Thea von Harbou, die ook de ‘Nibelungen’ schiepen! Metropolis! Eenige uren lang wordt de toeschouwer overstelpt met een trommelvuur van techniek, zoodat hij er bijna bij neervalt; hij is prijsgegeven aan de meest gezochte, leugenachtige symboliek, die een menschenbrein maar kan verzinnen. Uit alle litteratuuroorden, zelfs uit de domeinen van het expressionisme, sleepten de makers van dit vervaarlijke prul hun stamppot: luxe stad tegenover arbeidersstad, echte en valsche Maria, middelaars tusschen hersens en hand....de ideeën zijn waarachtig verre van nieuw. Eén woestijn van wolkenschrapers, sportparken, machines, één bij elkaar geregisseerde wereld van koude, onzinnige droombeelden, één kunstmatig in elkaar gewrongen antithese tusschen licht en duister is deze stad Metropolis. Nog eens wordt de ‘machinemensch’ te voorschijn gehaald, een thema, dat even actueel is als het perpetuum mobile; nog eens bliksemen alle beschikbare electriciteitsbronnen, waarover de U.F.A. beschikt; straten overstroomen, huizen storten ineen, vliegtuigen zeilen over torenhooge millionnairspaleizen; er zijn zelfs 750 kinderen uit Noord-Berlijn opgetrommeld, om met hun poovere ellende dit schouwspel op te sieren....

Het spreekt vanzelf, dat het Fritz Lang niet aan vakkennis heeft ontbroken; integendeel, hij heeft zich uiterst vakkundig bedronken aan den roes der onmogelijkheid, die nu eenmaal in het bereik van den nieuwen vorm ligt.

Het blijkt nu, dat juist de voortreffelijkste vakmannen vergeten kunnen, hoe niet dit onmogelijke, maar alleen het anders mogelijke de roeping van de filmkunst bepaalt. Niet het feit, dat men torentjes van Babel kan opbouwen uit blokkendoozen en deze voor echt kan laten doorgaan, maar de openbaring, dat de ziel in een ander gewaad vorm kan worden, is het geheim, dat de film ons heeft onthuld. Wanneer de ziel bewogen is, komt (gegeven de vakkennis) het stoffelijk symbool vanzelf; wanneer echter de symbolen verzonnen en naar de maat van het beeldvlak vervaardigd worden, is de zielsontroering tot een kunstmatig verwekte zenuwcrisis gedegradeerd.

‘De Tien Geboden’ was de groote vergissing van een tijdperk, dat achter ons ligt; een tijdperk, dat nog de eerste beginselen van stijl, compositie, eenheid had te leeren. ‘Metropolis’ zal de minstens even groote vergissing worden van een volgend tijdperk, dat stijl, compositie en eenheid is gaan beschouwen als technische factoren. Het is een jammerlijk tafreel, Alfred Abel en Theodor Loos onder belachelijke, ziellooze rollen te zien lijden, twee jaren kostbaren tijd en handen vol geld letterlijk versmeten, verknoeid te weten aan dezen kolder....

Ach, Kirsanoff met zijn gebrekkige ‘Menilmontant’ en zijn paar duizend gulden voelde dezen tijd toch dieper

illustratie
UFA-FILM: METROPOLIS



illustratie
UFA-FILM: METROPOLIS



illustratie
UFA-FILM: METROPOLIS

en intenser dan de millioenengoochelaar Lang! Naar ‘Metropolis’ vraagt, wanneer de reclame is uitgewerkt, geen sterveling meer....

 

Berlijn, Januari 1927.

MENNO TER BRAAK

[p. 80]



illustratie
MOHOLY-NAGY
DOPPELPORTRÄT
FOTOGRAMM 1926