[p. 225]

Aanteekeningen

Filmverbod en filmliga

Er bestaat hier te lande geen Civil Liberties Union, geen Ligue des Droits de l'homme, maar voorloopig alleen een Film-Liga, die zich tot taak stelt de rechten van de film te verdedigen, terwijl het toch maar al te zeer blijkt, dat mèt deze, en niet met deze alleen, de rechten van den mensch in gevaar zijn.

Duizend maal smaadvoller dan de hoon van dit verbod is zijn reactie. Smaadvoller dan het dictatuur-besluit van een Viermanschap, een college, dat bij geen wetsartikel is ingesteld en dat uit den aard van zijn functie tot oordeelen in kunstzaken onbevoegd is, is het zich neerleggen bij dit besluit, dat een aanslag is op de kunst en een aanslag op de vrijheden, die de grondwet, de geest der grondwet waarborgt, van de nederlandsche democratie en het nederlandsche intellect.

Is het verbod zelf een interessante illustratie van de verhouding van overheid en kunst, en een symptoom van de ontbindingsverschijnselen eener democratie, die haar ‘orde’ slechts nog door geweld weet te handhaven, - in de verschijnselen, die het begeleiden, spiegelt zich ons geheele cultureele leven.

In de schaduw van de politieke censuur komt tevens die van de bioscoopindustrie over de film en van een corrupte pers over de vrije kritiek aan het licht. Het een is ook niet zonder het ander en uit de aaneenschakeling en doorkruising van kapitalistische belangen ontstaat het drama, dat door het publiek der figuranten voor een comedie wordt aangezien: eerst in besloten kring wordt de diktatuur openbaar en het verbod, als politioneele donquichotterie beleefd, terwijl ook de groteske niet ontbreekt van den oproerigen held, die de vrijheid verdedigt met de krabbels van het introductieboek. Niemand schijnt ernaar te vragen door welke duistere kanalen de druk geperst wordt, die in honderd-duizendvoudige anonymiteit aan het daglicht treedt. Terwijl toch nog kort geleden de illustratie redacteur van het Handelsblad een interessante uiteenzetting gaf van het geheimzinnige fluïdum, dat er zou bestaan tusschen den journalist en den lezer, als het ware een ‘unio mystica’, zonder waarschijnlijk op verborgen samenhangen te willen wijzen van bijvoorbeeld de suiker en de doodstraf.

Als het mysterieuse fluïdum in het hart van het krantenhuis, onzichtbaar en immaterieel als de aethergolven eromheen, tot drukzwart is gestold, dan is het dagelijksche proces der moderne alchemie voltrokken, en de steen der wijzen bereid. Maar het proces van deze unio mystica blijft dikwijls voor den betrokken (Telegraaf-) journalist een mysterie en het wordt voor den (Volk-)lezer wellicht tot een puzzle als hij van verborgen samenhangen verneemt, die er bestaan tusschen amerikaansche bioscoopindustrie, een Tuschinski-dirigent en het ontslag van een redacteur wegens een bevoegde kritiek van de verboden film.

Voor alles, wat zich de laatste weken hier te lande heeft afgespeeld, is het kortste commentaar - van de Frankfurter Zeitung - van het verbod van een film, die in alle andere landen vertoond wordt zonder dat de burgerwacht gealarmeerd is, of de goede zeden in gevaar geraken -: ‘Holland in Not’, niet meer toereikend. Niet alleen omdat in dit land belachelijkheid niet doodt, maar ook omdat tegen diktatuur en corruptie geen ironie maar alleen zelfverweer helpt.

Het streven der opgerichte ‘filmliga’ kan slechts worden toegejuicht en niet krachtig genoeg worden ondersteund. Zij zal, voor zoover het althans in haar macht ligt, den bedreigden (en verboden) film onttrekken aan de diktatuur, die machtig is door het drievoudige verbond van autoriteit, corruptie en winstbejag. Zij zal dan niet alleen een jonge kunst verdedigen, aan wie deze eeuw behoort, maar ook voor vrijheden en geestelijke waarden strijden, die vernietigd dreigen te worden door een alles corrumpeerende brutale diktatuur van materieële belangen, die vereenigd zijn in hun vijandschap tegen den geest.

Zij zal door de wijze, waarop zij zich tegen de kapitalistische diktatuur verzet: vrije, vrijwillige vereeniging, een zeldzaam voorbeeld kunnen zijn van geestelijke zelfhandhaving; door haar methode van zelforganisatie een zeldzaam voorbeeld ook van het middel par exellence van maatschappelijke vernieuwing.

Sacco en Vanzetti

Het duistere zwijgen der nederlandsche democratie over een zaak, die de geheele beschaafde wereld bezig houdt, wordt gekenmerkt - en overtroffen - door wat ze erover bericht.

25 Mei publiceerde de N.R. Ct. het eerste uitvoerige stuk over de twee ter dood veroordeelden, een interview, dat niet alleen geen verheldering geeft over de affaire Sacco en Vanzetti, maar waarvan zelfs de bedoelde strekking in het tegendeel wordt verkeerd door dit redactioneele commentaar, dat eraan voorafging: ‘De amerikaansche journalist Ph.D. Stong is toegelaten tot de beide, wegens moord ter dood veroordeelde Italianen, gepleegd op een betaalmeester en zijn wachter te Baintree, in den staat Massachusetts - reeds zeven jaar geleden - en heeft met hen gesproken.’ - Alsof dit interview ooit plaats gehad zou hebben, wanneer - en dit was de verklaring, die de redactie van de N.R. Ct., aan dit stuk had behooren toe te voegen - niet in en buiten Amerika bij duizenden de overtuiging gerezen was, dat hier niet twee menschen veroordeeld waren voor een misdaad, die zij niet begaan konden hebben, maar dat zij veroordeeld werden wegens de beginselen, die zij aanhingen.

Wanneer het feit, dat 61 professoren van de juridische faculteit van 11 amerikaansche universiteiten een revisie van het proces hebben geëischt, dat fransche senatoren, engelsche parlementsleden, de president van

[p. 226]

den duitschen Rijksdag met vrijwel alle vooraanstaande figuren van het europeesche geestesleven en de arbeidersorganisaties van de geheele wereld tegen het vonnis hebben geprotesteerd, dat invloedrijke europeesche dagbladen, een ‘Manchester Guardian’ en een ‘Frankfurter Zeitung’ deze protestaktie hebben gesteund, - wanneer tenslotte de lektuur van het feitenmateriaal, dat Felix Frankfurter, Hoogleeraar in het recht aan de Harvard University in zijn brochure ‘The case of Sacco and Vanzetti’114 heeft neergelegd, niet overtuigend genoeg was voor de redactie der N.R. Ct. om de protestbeweging tegen de amerikaansche justitie te ondersteunen, zoo mag men dit alles toch overtuigend genoeg achten om het te vermelden; voelde de redactie zich niet tot eenige moreele actie gedrongen, zoo zou het toch slechts een journalistieke plicht geweest zijn haar lezers erover in te lichten, dat deze bestond.

Waar het bleek, dat men hier te lande zoo weinig geïnformeerd bleek over een zaak, die de herinnering oproept aan den vijfvoudigen justitiemoord van Chicago in 1887, aan den moord op Ferrer, verzocht ik, tevergeefs, aan de redactie van ‘De Groene Amsterdammer’, plaatsing van het volgende artikel:

Wie lange sollen die Fussstapfen der Freiheit Gräber sein?
Büchner, Danton.

De eensgezinde protestbeweging tegen den zes jaar dreigenden en nu officieel vastgestelden moord op de twee italiaansche arbeiders, die heden in alle landen der wereld ontstaat, is wel zonder voorbeeld in de geschiedenis der rechtspraak en mag ook wel weergaloos genoemd worden in de geschiedenis der moderne arbeidersbeweging.

Reeds voor jaren werd, hoofdzakelijk door geestverwante bewegingen, in aansluiting met het amerikaansche ‘Verdedigingscomité’ een ononderbroken actie gevoerd ten gunste van de twee ter dood veroordeelden, zonder dat hier veel aandacht aan werd besteed. Heden zijn het - althans in het buitenland - vooraanstaande intellectueelen en een deel der pers, die hun stem met die van het socialistische proletariaat verheffen. In Nederland schijnt dit alles niet of zeer weinig tot de publieke opinie doorgedrongen te zijn en vragen de meesten zich af, als zij te midden der verkiezingsleuzen op straten en muren geschilderd zien:

SACCO EN VANZETTI MOETEN VRIJ
wat dat toch wel te beduiden heeft.

De feiten, reeds honderden malen herschreven, zijn deze: In Mei 1920 werden Sacco en Vanzetti, twee, om hun revolutionaire propaganda bekende, italiaansche anarchisten gearresteerd, op het oogenblik dat een door hen georganiseerde openbare meeting tegen de foltermethoden der amerikaansche politie, die o.a. aan den typograaf Salsedo het leven gekost had, zou plaats vinden. Alleen Vanzetti was op de hoogte van wat er met Salsedo gebeurd was, voordat hij uit de veertiende verdieping van het gerechtsgebouw gestort was. Op zijn verminkte lijk vond men de sporen van de mishandelingen. Ook Sacco en Vanzetti moesten uit den weg worden geruimd. De veroordeeling wegens moord moest een middel zijn om deze agitatoren onschadelijk te maken.115 Na reeds eenigen tijd gearresteerd te zijn, worden zij beschuldigd de daders te zijn van twee roofmoorden die in Dec. 1919 en in April 1920 hebben plaats gehad en waarvan de daders, ondanks de hooge uitgeloofde premies nog niet waren gevonden. Ofschoon een klaar en onomstootelijk alibi werd vastgesteld, een honderd getuigen ten gunste van Sacco en Vanzetti voor de rechtbank verschenen en door de verdediging de machinaties der politie werden ontmaskerd, werden beiden ter dood veroordeeld. Ondanks het protest van amerikaansche rechtsgeleerden, en zelfs der konservatieve amerikaansche pers, werd de revisie van het proces werd verworpen. Steeds meerderen eischten in Amerika dit ongehoorde vonnis te annuleeren. Nadat in October 1926 een gewoontemisdadiger verklaard had aan den roofmoord deel genomen te hebben waarvan men ten onrechte Sacco en Vanzetti beschuldigde, werd algemeen de gevangenhouding onmogelijk geacht. Nadat de laatste mogelijkheid het vonnis te herzien voor kort verworpen is en bekend gemaakt, dat de voltrekking door den electrischen stoel zal plaats vinden in Juli, bestaat nog slechts de mogelijkheid der ‘gratie’.

Wij vragen ons af of de tijd niet gekomen is dat ook in Holland, dat toch in het bijzonder met zooveel banden aan ‘het land der vrijheid’ is verbonden - nadat het buitenland reeds is voorgegaan - stemmen naast die der arbeidersklasse zullen opgaan, die er bij de bevoegde amerikaansche autoriteiten - in casu Mr. Fuller, Governor of Massachusetts - op aan dringen dezen georganiseerden justitie moord te verhinderen. Het gaat om méér dan alleen het leven te redden van twee onschuldigen, wier naam reeds een symbool en wier zaak die der geheele menschheid is. De afschuw van velen voor den politieken moord die in dezen tijd tot een normaal verschijnsel geworden is vermocht de slachtoffers, waartoe velen der edelsten behoorden, niet meer te redden. Moge ditmaal een zoo krachtig moreel protest, van overal, opgaan, dat het de uitvoering van een misdaad onmogelijk maakt, die zelfs in deze, door oorlog, terreur en diktatuur ontluisterde wereld, een te smaadvolle hoon zou zijn op alles wat er nog aan recht en vrijheid en menschelijkheid gebleven is.

A.M.L.

114Boston, 1927, 118 p. Uit het voorwoord: ‘This is no ordinary case of robbery and murder’...‘The issues that are involved and the considerations relevant to their solution are within the comprehension of anyone who feels responsibility for understanding them.’
115c.f. pag. 68...‘the case against Sacco and Vanzetti for murder was part of a collusive effort between the District Attorney and agents of Department of Justice to rid the country of these Italians because of their Red activities.’