[p. 445]
Exodus
I
Driemalen over 't dorp Kwei Ling
Trokken de horden van Ho Nan
Tweemaal de legers uit Kwan Tung.
Talrijker dan de sprinkhaanzwerm,
Vernielender dan de taiphoon
Voor woonsteê, akkers, voorraad, oogst.
Geen korrel rijst schuilt in de schuur.
De beek Sui An is leeg gevischt.
De laatste eieren opgegraven.
't Uitdrogend borstkind trekt vergeefsch,
De jongste man tast naar zijn graf.
De raad der grijzen wijst geen heil.
Yong Fook de oude houdt zich schuil
Zijn oor voor klagers doof, zijn oog
Af van ellende, luiken dicht.
Daar! achter 't bosch gonst weer de trom.
Verwoest wat zesmaal is verwoest!
Verkracht wat grondig is verkracht!
Wanneer het veld is braak getrapt
Sterft liefde voor den dooden grond
Ruimt wijsheid voor wanhoop het hart.
Zooals de gieren 't moordend heir,
De haaien achter 't zinkend schip,
Volgen de wervers op den krijg.
Trom gonst, de gong gilt op de markt.
De hongrenden staan om hem heen
Wijd open voor den slechten raad.
‘Hier hongerdood gevangenschap -
Ginds visch en rijst in overdaad -
Ik leid U naar het beetre land.’
‘Maar 't graf in de geboortegrond;
Door de voorouders niet behoed
Liggen wij, vreemde geesten veil,
In diepzee of in drassen grond
Niet sterven ginds!’
‘Ik breng U heen.
Ik leid U na vier jaar terug.’